In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrek van voorbelasting op bouwkosten van een woonhuis door een echtpaar dat als btw-ondernemer opereert. Eiseres, mevrouw [X], heeft op 25 januari 2016 aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak van 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015, maar heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2018, waarbij de echtgenoot van eiseres, de heer [Y], aanwezig was, evenals de gemachtigde van de verweerder en een andere mr. [A].
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ondernemer is voor de omzetbelasting en dat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd met de heer [Y], die belastingadviseur is. Het echtpaar heeft in 2009 een woning gekocht die door een aannemer in eigen beheer is gebouwd. De heer [Y] heeft in 2009 de volledige voorbelasting van € 89.412 in aftrek gebracht. De rechtbank concludeert dat de heer [Y] de woning in 2009 volledig zakelijk heeft geëtiketteerd en dat hij akkoord is gegaan met de gevolgen van die keuze, waaronder de jaarlijkse heffing voor privégebruik van de woning.
Eiseres beroept zich op het Champignonkwekerij-arrest van de Hoge Raad, waarin werd geoordeeld dat een maatschap geen recht heeft op aftrek van voorbelasting als het goed zowel privé als zakelijk wordt gebruikt. De rechtbank oordeelt echter dat de situatie van eiseres anders is dan in het genoemde arrest, omdat er geen sprake is van een vennootschap onder firma en de zakelijke etikettering van de woning in 2009 terecht is geweest. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.