ECLI:NL:RBGEL:2018:5503

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1568
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet wegens te late melding

In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend voor de periode van 2010 tot en met 2013. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, omdat eisers zich pas in 2017 hadden gemeld voor bijstand. De rechtbank Gelderland heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet kon worden toegewezen, omdat de bijstand alleen kan worden toegekend vanaf de datum waarop de aanvrager zich heeft gemeld. Eisers voerden aan dat zij eerder, in 2009, een aanvraag hadden gedaan die ten onrechte buiten behandeling was gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat er in 2009 een formele aanvraag was ingediend. Bovendien was er een te lange periode verstreken tussen de eerste melding en de tweede aanvraag, waardoor eisers niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht van de bijstandsverlening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1568

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2018

in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwete Elst, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen om hun over de periode 2010 tot en met 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toe te kennen.
Bij besluit van 3 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. De gemachtigde van eisers is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D. Radstaat.

Overwegingen

1. Op 4 augustus 2017 hebben eisers een verzoek gedaan tot verstrekking van diverse voorzieningen over de periode 2010 tot en met 2013. Het betreft een verzoek om algemene bijstand, bijzondere bijstand, vergoedingen voor de kinderen, vrijstelling van gemeentelijke belastingen, een persoonlijk minimabudget en een GelrePas.
2. Verweerder heeft het verzoek om algemene bijstand afgewezen onder verwijzing naar artikel 44, eerste lid van de Pw. Dit artikellid bepaalt dat indien een recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Aangezien eisers zich pas in 2017 hebben gemeld voor een uitkering die ziet op de periode 2010 tot en met 2013, kan de bijstand niet over de gevraagde periode toegekend worden. Verweerder heeft daarom niet meer geoordeeld over de vraag of er over die periode recht op bijstand bestaat.
3.1
Eisers zijn van mening dat verweerder hun aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eisers hebben namelijk reeds op 19 november 2009 bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) aangevraagd. Deze aanvraag is indertijd ten onrechte buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit zou volgens eisers betekenen dat er niet is beslist op de aanvraag. De melding van 4 augustus 2017 moet dan ook niet als een nieuwe aanvraag worden gezien, maar als een verzoek alsnog te beslissen naar aanleiding van de melding in 2009.
3.2
De rechtbank leest de beroepsgrond van eisers zo dat zij een beroep doen op bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de bijstand moet verlenen over een periode voorafgaand aan de datum van melding respectievelijk aanvraag. In het geval van eisers is dat 4 augustus 2017.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) over de toepassing van artikel 44 van de Pw [1] wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend, omdat er iets mis is gegaan bij de melding of de aanvraag en deze fout aan verweerder is toe te rekenen. Indien betrokkene hierna te lang blijft stilzitten voordat hij zich weer meldt of opnieuw een aanvraag indient, worden geen bijzondere omstandigheden meer aangenomen. Het ligt op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Hierbij stelt zij voorop dat niet is gebleken dat eisers in 2009 een (schriftelijke) aanvraag hebben ingediend. In het dossier bevindt zich enkel een verzoek vanuit het Bedrijvenloket aan verweerder om contact met eisers op te nemen, omdat zij bijstand op grond van de Bbz willen aanvragen. Een aanvraag is daarna niet ingediend. Dit betekent dat verweerder – zoals eisers terecht hebben gesteld – de aanvraag niet buiten behandeling heeft kunnen stellen. Er is immers nooit een aanvraag gedaan. Zelfs als de melding die eisers op 19 november 2009 hebben gedaan ten onrechte buiten behandeling zou zijn gesteld door verweerder, brengt het grote tijdsverloop – ruim 7 jaar – tussen de eerste en de tweede melding reeds mee dat eisers te lang zijn blijven stilzitten voordat zij zich in 2017 opnieuw hebben gemeld bij verweerder. Ook hebben eisers onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aannemelijk te maken dat het lange stilzitten hen niet kan worden verweten. Een beroep op bijzondere omstandigheden slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. drs. E.L. de Jongh, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. S.S. van Nijen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Reinders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 december 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:4215.