ECLI:NL:RBGEL:2018:5238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3318
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van laden en lossen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 december 2018 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen. De naheffingsaanslag van € 62,80 was opgelegd op 23 januari 2018, omdat de parkeercontroleur had geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto van eiser niet werd gebruikt voor laden of lossen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van zware gereedschappen en bouwmaterialen, wat volgens hem rechtvaardigde dat zijn auto daar geparkeerd stond zonder dat hij parkeerbelasting hoefde te betalen.

De rechtbank heeft het criterium van de Hoge Raad toegepast, dat stelt dat er geen sprake is van parkeren als het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zolang als nodig was voor het ononderbroken lossen van zaken van zodanige omvang en gewicht dat deze alleen per auto ter plaatse konden worden gebracht. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zijn auto had geparkeerd op een afstand van 35 meter van de hoofdingang van het gebouw waar hij moest zijn, en dat hij in totaal 20 minuten nodig had om zijn materialen te lossen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser geloofwaardig waren en dat de tijd die hij nodig had voor het lossen van de materialen niet onredelijk was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/3318

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 december 2018

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 23 januari 2018 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] ) parkeerbelasting opgelegd van € 62,80.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij digitaal bericht van 15 juni 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 23 januari 2018 om 10:03 uur stond het voertuig van eiser met kenteken [00-AAA-1] (hierna: de auto) geparkeerd aan de [A-straat 1] in [Z] . Op die dag en dat tijdstip was voor het parkeren in de [A-straat 1] parkeerbelasting verschuldigd.
2. Tijdens de controle op de hiervoor genoemde datum, tijdstip en plaats is door de dienstdoende parkeercontroleur geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
3. Ook heeft de controleur op de hiervoor genoemde datum, tijdstip en plaats niet waargenomen dat de auto werd gebruikt voor het laden en/of lossen van materialen.
4. In verband daarmee heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62,80.
Geschil
5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om het antwoord op de vraag of de auto van eiser stond geparkeerd (standpunt verweerder) dan wel dat eiser aan het laden en lossen was (standpunt eiser).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van het parkeren, gezien tijdstip en plaats van parkeren, parkeerbelasting zou zijn verschuldigd. Voorts is niet in geschil dat eiser geen parkeerbelasting heeft voldaan. Tot slot is niet in geschil dat op de betreffende plek laden en lossen is toegestaan.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet omschrijft het begrip parkeren als volgt: “het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden”.
8. De Hoge Raad heeft in het arrest van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, het volgende overwogen:
“3.3.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
3.3.3. Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.”
9. Uit deze overwegingen van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank moet toetsen of de auto van eiser uitsluitend heeft stilgestaan zolang als nodig was voor het ononderbroken lossen van zaken van zodanige omvang en gewicht dat deze alleen per auto ter plaatse konden worden gebracht.
10. Eiser heeft aangevoerd dat er in de gegeven situatie geen sprake is van parkeren maar van laden en lossen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij bij het [A] (hierna: gebouw) aan de [A-straat 1] werkzaamheden moest verrichten. Op het bewuste moment was het volgens eiser ontzettend druk bij het gebouw waardoor hij daar niet vlak voor de deur kon staan. Ter zitting verklaarde eiser dat hij bij het gebouw een grote hoeveelheid materiaal en gereedschap moest lossen bestaande uit o.a. kisten, boormachines, stuc en balken. Het materiaal en gereedschap heeft eiser zonder hulp van anderen met behulp van een trolley naar binnen gebracht. Door het ontbreken van een parkeermogelijkheid in de directe nabijheid van het gebouw koos hij voor de minst belemmerende plek om zijn voertuig neer te zetten, namelijk tegenover het gebouw op 35 meter afstand van de hoofdingang in de [A-straat 1] . Deze stelling heeft eiser onderbouwd met ter plaatse genomen foto’s op de bewuste dag om 10:12 en 10:13 uur. Eiser heeft ter zitting gewezen op de aankoopbon van de [B] en heeft het volgende verklaard: hij is vanuit de [A-straat 2] met zijn auto om 9:43 uur vertrokken naar de [A-straat 1] en kwam daar omstreeks 9:47 uur aan. De rit duurde een paar minuten langer doordat hij moest wachten bij een stoplicht aan de [A-straat 3] . Na enig zoekwerk door drukte ter plaatse heeft eiser zijn auto stil gezet waarna hij zijn gereedschap en materiaal heeft gelost en zijn auto heeft afgesloten. Eiser heeft vervolgens zijn gereedschap en materiaal om 9:50 uur weggebracht naar het gebouw. Hier moest eiser in totaal drie deuren passeren (en ook weer terug) waarbij hij bij de eerste deur (hoofdingang) moest wachten voordat hij het gebouw in kon omdat deze werkt via een intercom. Nadat eiser zijn materiaal en gereedschap in het gebouw had gebracht, is hij via dezelfde route direct teruggekeerd naar zijn auto waar hij omstreeks 10:10 uur aankwam. Zijn bedoeling was om zijn auto achter het gebouw te parkeren. Aangekomen bij zijn auto trof hij de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan en maakte de foto’s van de situatie omdat hij het daar niet mee eens was.
11. Verweerder betwist dat ter plaatse sprake is geweest van laad- en/of losactiviteiten door eiser omdat volgens hem geen laad- en/of losactiviteiten zijn waargenomen door de betreffende parkeercontroleur. Daarnaast kan volgens verweerder het geheel van handelingen dat nodig is voor het laden en lossen in totaliteit geen twintig minuten duren. Verweerder heeft gesteld dat daarom sprake is van parkeren. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de parkeercontroleur minimaal vijf minuten heeft bekeken of eiser laad- en losactiviteiten heeft uitgevoerd. Volgens verweerder was dit niet het geval. In de praktijk is dit volgens verweerder veelal tien minuten waarbij de parkeercontroleur een discretionaire bevoegdheid heeft om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen.
12. Op basis van de door eiser overlegde aankoopbon van de [B] en zijn geloofwaardige verklaringen ter zitting acht de rechtbank de stellingen van eiser aannemelijk. Niet betwist is dat het gereedschap en materiaal van voldoende omvang en gewicht was. Dit betekent dat aannemelijk is dat de auto 20 minuten heeft stilgestaan en dat die tijd nodig was voor het ononderbroken lossen van zaken van voldoende omvang en gewicht. Daarom is sprake van lossen van het voertuig en niet van parkeren.
13. De omstandigheid dat verweerder gedurende vijf tot tien minuten geen laad- en/of losactiviteiten heeft waargenomen, doet daar niets aan af. De tijd die nodig was voor het lossen bedroeg in deze situatie immers 20 minuten en het is mogelijk dat eiser niet zichtbaar was in de tijd dat de controleur aanwezig was. De stelling van verweerder dat een tijdspanne van 15 tot 20 minuten te lang is voor het laden- en/of lossen van een voertuig is een onjuiste toepassing van het door de Hoge Raad geformuleerde criterium.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiser gevraagde reiskosten is verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 13,64. Voor het door eiser gevraagde verlies aan inkomsten om ter zitting te verschijnen is verweerder, met toepassing van datzelfde besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 90,75 inclusief btw (2 uur x € 37,50 exclusief btw + 21% btw). Bij elkaar is dat € 104,39. Uiteraard dient verweerder ook het griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 104,39;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Gilhuis, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.A.A. Pieters, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 december 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.