ECLI:NL:RBGEL:2018:5171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
322446
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met gezondheidsklachten na aanrijding en discussie over causaal verband

In deze letselschadezaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiseres, geboren in 1990, op 13 januari 2014 een ongeval gehad waarbij zij met haar auto werd aangereden door een andere auto. De aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval is erkend door de WAM-verzekeraar van de achterop rijdende auto. Eiseres heeft jarenlang onderhandeld met haar verzekeraar, ASR Schadeverzekering N.V., over de schadevergoeding, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken. ASR heeft betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de klachten van eiseres en het ongeval, en heeft zich beroepen op pre-existente klachten en ongevalsvreemde problematiek.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 14 november 2018 geoordeeld dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen haar gezondheidsklachten en het ongeval. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere medische rapportages en de pre-existente problematiek van eiseres, waaronder eerdere verkeersongevallen en complicaties tijdens zwangerschappen. ASR heeft uit coulance aangeboden om een slotuitkering te doen voor de persoonlijke schade en buitengerechtelijke kosten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen vergoedingsplicht bestaat omdat het causaal verband niet is aangetoond. Eiseres is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten dragen.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres in conventie afgewezen en in reconventie verklaard dat ASR met de slotbetaling heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht. De proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/322446 / HA ZA 17-324
Vonnis van 14 november 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018,
  • het verkort proces-verbaal, alsmede de aantekeningen van de griffier van de nadere
comparitie van partijen van 22 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [dag en maand] 1990, heeft op 13 januari 2014, samen met haar dochtertje, een ongeval gehad. Het betrof een kop-staartbotsing, waarbij een andere auto achterop de auto van [eiseres] is gereden. De WAM-verzekeraar van de achterop rijdende auto heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.
2.2.
Tussen [eiseres] en ASR (als haar regelend verzekeraar) is vervolgens jarenlang gesproken over (vergoeding van) de door [eiseres] geleden schade. ASR heeft zich, onder verwijzing naar rapporten van haar medisch adviseurs, in die gesprekken (steeds) op het standpunt gesteld dat geen causaal verband bestaat tussen de door [eiseres] gestelde klachten en het ongeval. Uit pragmatisch oogpunt hebben partijen evenwel geprobeerd in een minnelijk traject een (schade)regeling / schikking te bereiken, hetgeen niet is gelukt.
2.3.
Door ASR zijn voorschotbedragen uitgekeerd aan [eiseres] . Een bedrag van
€ 11.000,00 in verband met persoonlijke schade en (afgerond) € 3.000,00 aan buitengerechtelijke kosten.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
14 maart 2018. In dat tussenvonnis is reeds geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] in conventie (onder meer geënt op de stelling dat tussen partijen in het minnelijk traject reeds een onvoorwaardelijke overeenkomst tot stand was gekomen over de afwikkeling van de schade) bij eindvonnis zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in conventie, in totaal begroot op € 3.712,00.
3.2.
Thans ligt de vordering van ASR in reconventie ter beoordeling voor. ASR heeft in reconventie de letselschadezaak aan de rechtbank voorgelegd en vordert, zo begrijpt de rechtbank haar vordering althans, een verklaring voor recht dat zij met een slotbetaling van € 4.470,00 voor de persoonlijke schade en € 6.163,75 voor de buitengerechtelijke kosten heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [eiseres] .
3.3.
ASR stelt ter onderbouwing van haar vordering in de eerste plaats dat van een consequent, consistent en samenhangend patroon van klachten bij [eiseres] geen sprake is (geweest). Zij voert hiertoe, onder meer, aan dat pas vier maanden na het ongeval (in mei 2014) hoofdpijnklachten zijn gedocumenteerd, dat na april/mei 2014 een jaar lang geen enkel consult is gevolgd met betrekking tot de gestelde gevolgen van het ongeval en wijst er op dat informatie over de gezondheidstoestand van [eiseres] van na oktober 2015 in het geheel ontbreekt in het dossier.
ASR stelt voorts dat - voor zover er op dit moment al/nog sprake is van objectief vaststelbare (subjectief beleefde) gezondheidsklachten - er geen causaal verband bestaat tussen deze klachten en het ongeval dat [eiseres] op 13 januari 2014 is overkomen.
ASR voert hiertoe, onder verwijzing naar de adviezen van haar medisch adviseurs, in de eerste plaats aan dat sprake is (geweest) van meervoudige pre-existente gebeurtenissen en klachten. Zij stelt dat door [eiseres] (en haar medisch adviseur) ten onrechte niet wordt onderkend dat bij [eiseres] sprake was van aanhoudende nek- en schouderklachten als gevolg van eerdere verkeersongevallen in 2011 en 2012, alsook van psychische-, rug-en bekkenklachten na haar eerste zwangerschap en als traumatisch ervaren eerste bevalling (op 1 januari 2013). ASR wijst er in dit kader voorts op dat sprake is van ongevalsvreemde problematiek, te weten de complicaties van twee zwangerschappen (de tweede bevalling was op 26 oktober 2014), hetgeen ook blijkt uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage opgemaakt ten behoeve van de (bezwaar)procedure bij het UWV.
ASR stelt ten slotte nog dat geen (begin van) bewijs is geleverd dat ook (daadwerkelijk) schade is geleden door [eiseres] . Er is volgens ASR in het voortraject namens [eiseres] met betrekking tot verschillende schadeposten wel aanspraak gemaakt op (hoge) bedragen, maar voor de in dat kader genoemde bedragen/schadeposten is geen enkele onderbouwing gegeven, aldus ASR. Zo is volgens ASR aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.000,00 per maand vanwege inkomensverlies zonder dat er enige onderbouwing is van het feit dat [eiseres] dit bedrag in het verleden heeft verdiend of in de toekomst had kunnen verdienen. Het enige dat duidelijk is, is dat [eiseres] arbeidsongeschikt was op het moment van het ongeval, van de situatie nadien blijkt niets, aldus ASR.
3.4.
ASR geeft aan dat zij (uit coulance) wel uit wil gaan van een tijdelijke verergering van enige klachten (en beperkingen) in de nek/halsregio en geeft aan dat zij - ondanks het volgens haar ontbrekende causaal verband - bereid is (naast de reeds voldane voorschotbedragen) nog een slotuitkering te doen ten aanzien van de persoonlijke schade en de buitengerechtelijke kosten. ASR waardeert de persoonlijke schade als gevolg van de tijdelijke verergering van klachten, onder verwijzing naar in de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie weergegeven schadeposten en berekeningen, op een bedrag van € 15.470,00. Hetgeen, gelet op het reeds aan voorschot betaalde bedrag van
€ 11.000,00, neer zou komen op een slotuitkering van € 4.470,00.
ASR waardeert de voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten, in dezelfde conclusie, eveneens onder verwijzing naar een berekening, op een bedrag van
€ 9.163,75. Hetgeen, gelet op het reeds voor deze schadepost aan voorschot uitbetaalde bedrag van € 3.000,00, neer komt op een slotuitkering van € 6.163,75, aldus ASR.
3.5.
[eiseres] betwist, zo begrijpt de rechtbank haar verweer ten aanzien van de vordering in reconventie althans, dat de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat, aangezien aansprakelijkheid is erkend door de verzekeraar en partijen twisten over (de mate van) het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, een (of meer) deskundige(n) benoemd moet(en) worden door de rechtbank. [eiseres] stelt dat zij alle relevante stukken heeft aangeleverd en wijst, ter onderbouwing van haar stelling dat (een) deskundige(n) benoemd moeten(en) worden, op het feit dat (haar medisch adviseur) [persoon B] in zijn medisch advies van 15 februari 2016 heeft geconcludeerd dat onomstotelijk vast staat dat de diagnose postwhiplash syndroom gesteld kan worden en dat in samenhang hiermee een angstsyndroom c.q. posttraumatisch stress syndroom ontstond (r.o. 2.12 tussenvonnis).
[eiseres] voert aan dat ASR tegen beter weten in weigert om tot uitkering over te gaan. In plaats van mee te werken en tot uitkering van schade over te gaan, voert ASR ten onrechte aan dat er in deze procedure stukken missen, aldus [eiseres] .
3.6.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling, onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:1627),
het volgende voorop:
het is aan de benadeelde om te stellen, en bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten leidt. Als het hierbij gaat om klachten die naar hun aard subjectief zijn, betekent dit niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan;
indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in zie zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. Hoge Raad 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054).
Indien komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaande aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, deze gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn;
indien het causaal verband tussen de subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval is vastgesteld, dient te worden beoordeeld of deze gezondheidsklachten ook tot beperkingen leiden.
3.7.
[eiseres] heeft in randnummer 10 van de conclusie van antwoord in reconventie een opsomming gegeven van de gezondheidsklachten waarmee zij naar eigen zeggen als gevolg van het ongeval kampt. Het betreft:
  • continue pijn van de nek en schouder, met uitstraling en tintelingen,
  • continue hoofdpijn, toenemend bij inspanning,
  • duizeligheid en misselijkheid,
  • overgevoeligheid voor prikkels, zowel licht als geluid (gebruikt oordopjes en een zonnebril),
  • concentratie- en geheugenproblemen,
  • vermoeidheid, slecht slapen (slaapt onrustig en wordt meermalen per nacht wakker, overdag is ze dan vermoeid, alle activiteiten vermoeien haar dan snel),
  • psychische klachten, waaronder angst in het verkeer, geïrriteerd, emotioneel (kan hierdoor geen drukte om zich heen hebben en vermijdt drukke situaties).
3.8.
[eiseres] heeft hiermee weliswaar uiteengezet waaruit de door haar ervaren klachten bestaan, maar zij heeft daarbij niet, althans slechts in zijn algemeenheid, verwezen naar onderliggende medische informatie. Zij heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank, tegen de achtergrond van de gemotiveerde betwisting door ASR op dit punt, onvoldoende onderbouwd gesteld dat ten aanzien van (een deel van) deze klachten sprake is van een consequent, consistent en samenhangend patroon van (mogelijk subjectieve) klachten. Niet alleen heeft te gelden dat - zoals ASR onbetwist heeft aangevoerd - de hoofdpijnklachten pas vier maanden na het ongeval (in mei 2014) zijn gedocumenteerd en dat na april/mei 2014 een jaar lang geen enkel consult is gevolgd met betrekking tot de gestelde gevolgen van het ongeval. Opvallend is ook dat, ondanks een opmerking daarover van ASR in de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, voor zover de rechtbank kan nagaan, nog steeds geen medische informatie in het geding is gebracht van na oktober 2015.
3.9.
Maar zelfs indien er veronderstellende wijs vanuit wordt gegaan dat bij [eiseres] sprake is van subjectieve gezondheidsklachten, dan is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de (voor het recht op schadevergoeding vereiste) stelling dat sprake is van een oorzakelijk verband tussen deze klachten en het ongeval, gelet op de gemotiveerde betwisting door ASR hiervan, onvoldoende heeft onderbouwd.
3.10.
Als onbetwist staat vast dat bij [eiseres] voorafgaande aan het ongeval op 13 januari 2014 sprake was van (meervoudige) pre-existente problematiek. Zo was sprake van eerdere verkeersongevallen in 2011 en 2012, waarbij ten aanzien van het laatste ongeval nek- en schouderklachten zijn gerapporteerd, is door de huisarts in januari 2013 melding gemaakt van nekklachten waardoor [eiseres] geen borstvoeding kon geven en in maart 2013 van aanhoudende nek- en schouderklachten na een eerder ongeval, alsook van psychische problematiek in verband met een traumatische bevalling.
Voorts wordt door de huisarts sinds de eerste zwangerschap in 2012 melding gemaakt van lage rugpijn en sinds de eerste bevalling (op 1 januari 2013) van nek- en bekkenklachten.
[eiseres] heeft weliswaar betoogd dat de bekkenklachten zich (enkel) voordeden ten tijde van haar eerste zwangerschap, maar dit strookt niet met de melding in het huisartsenjournaal op 1 oktober 2013 (drie maanden voor het ongeval):
“pijn bekken erger ondanks FT. Kan oefeningen niet meer doen en nauwelijks de trap op.”Ten slotte is in dit kader van belang dat [eiseres] op het moment dat het ongeval zich voordeed, onderweg was naar de huisarts vanwege rugklachten.
3.11.
Voorts staat vast dat na het ongeval sprake is geweest van ongevalsvreemde problematiek, te weten een vrij snelle tweede zwangerschap (bevallingsdatum, [dag] oktober 2014) met - net als bij de eerste zwangerschap - complicaties. Dat van zwangerschapscomplicaties sprake was, volgt uit de medische rapportage die is opgemaakt in het kader van de bezwaarprocedure bij het UWV met betrekking tot de Ziektewetuitkering (productie 2 bij conclusie van antwoord in reconventie). [eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat het UWV haar geadviseerd zou hebben om in die procedure enkel de zwangerschap en niet het ongeval te noemen, maar heeft niet betwist dat sprake was van een (tweede) zwangerschap met complicaties.
3.12.
[eiseres] grondt haar stelling dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten (enkel) op het advies van haar medisch adviseur neuroloog [persoon B] (r.o. 2.12 tussenvonnis). Hoewel [persoon B] inderdaad beschrijft dat naar zijn oordeel sprake is van:
“een consistent en plausibel geheel van klachten, verschijnselen en stoornissen.En hij aangeeft:
“onomstotelijk staat vast dat de diagnose postwhiplash syndroom gesteld kan worden. (…) In samenhang met het postwhiplashsyndroom ontstond ook een angstsyndroom (c.q. posttraumatische stress syndroom).”, legt zijn advies, naar het oordeel van de rechtbank, tegen de achtergrond van al het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat het niet gaat om een medisch onderzoek van [eiseres] door [persoon B] , waarbij [persoon B] is gevraagd naar de (op dat moment bestaande) klachten bij [eiseres] , maar om een advies op basis van schriftelijke stukken. Voorts is voor de rechtbank van belang dat het advies van [persoon B] dateert van 15 februari 2016. Nadien heeft [persoon C] , medisch adviseur van ASR, tot tweemaal toe, zowel op 23 februari 2016 als op 14 juli 2016 (r.o. 2.13 en 2.15 tussenvonnis) inhoudelijk gereageerd op het advies van [persoon B] . Hij heeft alle pre-existente problematiek bij [eiseres] opgesomd en beschreven waarom hij van mening is dat, uitgaande van deze pre-existente problematiek de conclusie van [persoon B] onjuist is. Ook heeft hij aangegeven dat hij de ketenredenatie - PTSS ontstaan vanwege whiplash - medisch gezien niet kan volgen.
Het had gelet hierop op de weg van [eiseres] gelegen om [persoon B] , of een andere medisch adviseur, inhoudelijk te laten reageren op de adviezen van [persoon C] en het daarin over het rapport van [persoon B] ingenomen standpunt. Dit heeft [eiseres] nagelaten.
3.13.
Gelet op al het voorgaande heeft [eiseres] in deze procedure dus onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van een oorzakelijk verband tussen de door haar ervaren en veronderstellende wijs als vaststaand aangenomen subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval. Aan bewijslevering, dan wel het (in dat kader) benoemen van een of meer deskundige(n) komt de rechtbank daarom niet toe. Of [eiseres] schade heeft geleden, hetgeen vanwege het ontbreken van onderbouwing daarvan in deze procedure overigens ook gemotiveerd is betwist door ASR, kan daarom in het midden blijven.
3.14.
Nu geen causaal verband kan worden aangenomen, bestaat voor ASR in beginsel ook geen vergoedingsplicht. ASR heeft evenwel uit coulance aangeboden aan [eiseres] nog een slotbetaling van € 4.470,00 voor de persoonlijke schade en € 6.163,75 voor de buitengerechtelijke kosten te willen doen, dit staat haar vanzelfsprekend vrij. Met deze slotbetalingen heeft ASR dan voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [eiseres] . De door ASR in verband hiermee gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
3.15.
Hoewel [eiseres] ook in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, compenseert de rechtbank, gelet op het verzoek daartoe van ASR, de proceskosten in reconventie tussen beide partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
3.16.
De rechtbank gaat voorbij aan “de (nadere) vorderingen” van [eiseres] in reconventie als weergegeven in haar conclusie van antwoord in reconventie. Het procesrecht biedt geen mogelijkheden aan de gedaagde partij in reconventie om (ook) in reconventie (zelfstandige inhoudelijke) vorderingen te formuleren. Hier komt nog bij dat de vorderingen, gelet op al het voorgaande, inhoudelijk niet toegewezen kunnen worden.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 3.712,00,
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat ASR met een slotbetaling van € 4.470,00 voor de persoonlijke schade en € 6.163,75 voor de buitengerechtelijke kosten heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [eiseres] ,
4.5.
compenseert de kosten in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2018.