In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] over een zeilschip. [Eisende partij] vorderde onder andere dat [gedaagde partij] zich zou onthouden van beschikkingshandelingen met betrekking tot het zeilschip en dat er geen retentierecht op het schip zou bestaan. De achtergrond van de zaak betreft een koopovereenkomst die op 26 november 2016 is gesloten, waarbij [gedaagde partij] het zeilschip van [eisende partij] heeft overgenomen. Na de levering van het schip op 17 maart 2017 heeft [gedaagde partij] geconstateerd dat er reparaties nodig waren, maar heeft hij de aflossing van de lening opgeschort vanwege deze gebreken. [Eisende partij] heeft daarop executoriaal beslag gelegd op het zeilschip en maatregelen getroffen om het schip te verkopen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eisende partij] als hypotheekhouder het recht heeft om het zeilschip executoriaal te verkopen, omdat [gedaagde partij] de lening niet tijdig heeft afgelost. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde partij] zich niet kan beroepen op een retentierecht, omdat hij de feitelijke macht over het schip onrechtmatig heeft verkregen. De vorderingen van [eisende partij] zijn toegewezen, en [gedaagde partij] is veroordeeld tot het betalen van een dwangsom en de proceskosten. De rechter heeft de opheffing van het conservatoire beslag onder de notaris afgewezen, omdat [gedaagde partij] recht en belang heeft bij het door hem gelegde beslag op de veilingopbrengst.