Overwegingen
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
1. Eiser woont in een vrijstaande woning op het perceel [adres] te [woonplaats] . De schuur op het perceel van eiser werd aan de Persgroep verhuurd voor de distributie van (ochtend)kranten.
2. [naam] heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen dit gebruik. In het besluit van 18 januari 2018 heeft het college overwogen dat het gebruik voor krantendistributie in strijd is met de bestemming “Wonen-1” uit het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Engelenburg” (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft eiser daarom gelast om de krantendistributie voor 1 maart 2018 te beëindigen, onder straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 10.000.
3. Eiser betoogt dat de krantendistributie niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan. Er is geen sprake van overlast. Het college was daarom niet bevoegd handhavend op te treden, aldus eiser.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
In het bestemmingsplan is het perceel ter plaatse van de schuur bestemd als “Wonen-1”. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan, en ook aan huis verbonden bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij het bestemmingsplan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn toegestaan.
Om aangemerkt te kunnen worden als een “aan huis verbonden bedrijf” op grond van artikel 1.3 van het bestemmingsplan dient het bedrijf te worden uitgeoefend door de bewoner zelf. Het mag geen bedrijf zijn dat door een derde wordt uitgeoefend. Bij eiser is dat wel het geval, nu zijn echtgenote de krantendistributie in 2017 heeft overgedragen aan een ander, niet bewoner. Daardoor is geen sprake (meer) van een aan huis verbonden bedrijf. Dat zijn echtgenote nog wel betrokken is bij krantendistributie omdat zij – onder meer – het depot afsluit en voorzieningen en inrichting bekijkt en aanpast, is onvoldoende om haar als uitoefenaar van de bedrijvigheid aan te merken. Er is daarom geen sprake van een aan huis verbonden bedrijf.
Ook als een bedrijf niet (geheel) door de bewoner wordt uitgeoefend – en dus geen sprake is van een aan huis verbonden bedrijf – kan bedrijvigheid onder omstandigheden wel in overeenstemming zijn met de bestemming “Wonen”.
Of het gebruik van een perceel in strijd is met de woonbestemming dient te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. Binnen dit kader kan het van belang zijn, maar is niet doorslaggevend, of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben.
Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR4643). De krantendistributie betreft een activiteit met een bedrijfsmatig karakter, waarvoor in de vroege ochtend tussen 04.00 en 06.00, 6 dagen per week, vervoersbewegingen plaatsvonden van en naar het perceel met zowel auto’s als fietsen. De ruimtelijke uitstraling als gevolg van dit gebruik valt daarom niet te rijmen met de woonfunctie.
Het college heeft zich al met al terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik in strijd was met de woonbestemming uit het bestemmingsplan. Het gebruik is niet aan te merken als een aan huis verbonden bedrijf, en het gebruik is ook niet in overeenstemming met de woonfunctie. Omdat dit strijdige gebruik niet is vergund is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Omdat sprake is van een overtreding was het college bevoegd om handhavend op te treden.
5. Anders dan eiser heeft betoogd hoefde het college geen aanvullend onderzoek te verrichten naar het gebruik, bijvoorbeeld met een inspectieverslag of een rondvraag onder omwonenden. Voldoende is dat vaststaat welk gebruik plaatsvindt op het perceel. Dit gebruik staat voldoende vast, en door eiser is de omvang van het gebruik ook niet betwist.
De omvang van (eventuele) overlast voor de omgeving is bovendien niet van belang. Ook als geen sprake is van overlast kan het gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan.
6. In zijn pleitnota heeft eiser nog aangegeven dat ook een andere route gevolgd had kunnen worden, zoals het nemen van een besluit zonder dwangsom of het niet handhaven.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter niet aan de orde. Indien sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, dan dient het college daartegen handhavend op te treden, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisatie.
Voor concreet zicht op legalisatie bij gebruik in strijd met het bestemmingsplan is vereist dat een begin is gemaakt met de voor het verlenen van die omgevingsvergunning vereiste procedure. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:228). Deze procedure begint met het doen van een aanvraag. Deze moet door eiser worden ingediend. Eiser kan dus – indien hij een omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik wil krijgen – niet wachten tot de gemeente een vergunningstraject start. Hij dient zelf actie te ondernemen.
Omdat eiser geen aanvraag heeft ingediend om het perceel te mogen gebruiken voor krantendistributie, is reeds daarom geen sprake van concreet zicht op legalisatie.
7. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat van het doen van een aanvraag is afgezien omdat toezichthouders van de gemeente tijdens een bezoek aan eiser hebben verklaard dat het indienen van een aanvraag kansloos was.
8. De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van eiser dat ambtenaren van de gemeente hebben aangegeven dat het doen van een aanvraag kansloos zou zijn. Deze uitlatingen zijn ter zitting bevestigd door zijn echtgenote en zoon, die tijdens het gesprek aanwezig waren.
Het is aan ambtenaren van de gemeente om de betrokken partijen zorgvuldig en onpartijdig te informeren. Daarbij kan worden vooruitgelopen op de vraag of een activiteit kan worden vergund. Bepaalde activiteiten zijn uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nou eenmaal niet gewenst bij een woning, of in strijd met (gemeentelijk) beleid.
In het voorliggende geval staat echter niet op voorhand vast dat het doen van een aanvraag zal leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning. Op het perceel zijn immers reeds (aan huis verbonden) bedrijfsactiviteiten toegestaan die qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar zijn met krantendistributie. De krantendistributie is ook ruim 15 jaar lang (legaal) op het perceel uitgeoefend. Het betreft bovendien bedrijvigheid met een relatief beperkte omvang en ruimtelijke uitstraling, op een relatief ruim perceel in gemengd gebied langs een drukke weg naar een bedrijventerrein.
Dit zijn allemaal omstandigheden die maken dat een aanvraag niet kansloos is. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat zonder een handhavingsverzoek waarschijnlijk niet handhavend zou zijn opgetreden.
Door de mededelingen van de betreffende ambtenaren is eiser op het verkeerde been gezet en heeft hij geen aanvraag ingediend om de krantendistributie te legaliseren. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht).
De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vernietigen.
Het college dient een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Het college dient na te gaan of een vergunning kon worden verleend voor de krantendistributie op het perceel, indien eiser daarvoor een aanvraag had gedaan. Indien vergunning kon worden verleend, dient het college het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren en de opgelegde last onder dwangsom te herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.