In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en ProRail B.V. en Railinfratrust B.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.M. Hagelaars, vorderde dat ProRail c.s. hun recht van erfdienstbaarheid zouden respecteren en de onbewaakte spoorwegovergang in de Zandkampweg te Lunteren niet zouden afsluiten. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.S. ten Kate, voerden verweer en stelden dat de erfdienstbaarheid moest worden opgeheven vanwege veiligheidsredenen en het beleid van de Rijksoverheid om onveilige spoorwegovergangen aan te pakken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen, omdat ProRail c.s. voornemens waren de overweg op korte termijn af te sluiten. De rechter stelde vast dat de eiser als mede-eigenaar van het heersende erf recht had op de erfdienstbaarheid en dat ProRail c.s. niet eigenmachtig de uitoefening van dit recht konden onmogelijk maken. De rechter concludeerde dat er een wanverhouding bestond tussen het belang van de eiser en de algemene belangen van ProRail c.s. en dat de eiser in redelijkheid niet aan de uitoefening van het recht kon vasthouden.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiser in beperkte mate toegewezen, waarbij ProRail c.s. werd verboden om de onbewaakte spoorwegovergang verder te ontmantelen dan een voorlopige versperring. ProRail c.s. werden ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de uitoefening van erfdienstbaarheden en de rol van de rechter in het beschermen van rechten van partijen in kort geding procedures.