ECLI:NL:RBGEL:2018:4873

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5620
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake milieuvergunning voor uitbreiding varkensbedrijf met betrekking tot ammoniak en geuroverlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een milieuvergunning voor de uitbreiding van een varkensbedrijf. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten voor de bouw van vier extra stallen voor 2.400 fokzeugen en circa 10.800 biggen. Verzoekers, bewoners van de omgeving, hebben tegen deze vergunning beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij geuroverlast en gevolgen voor de natuur vreesden.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2018 is de complexiteit van de zaak besproken, waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat de voorlopige voorziening niet gelijktijdig met de hoofdzaak kon worden afgedaan. De rechter heeft zich gericht op de vraag of het project gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden en of de vergunningverlening rechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghouder een vergunning had op grond van de Wet natuurbescherming, maar dat er wijzigingen waren in het project die mogelijk gevolgen hadden voor de ammoniakdepositie.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de geuremissiefactoren, die bij de vergunningverlening zijn gebruikt, inmiddels zijn aangepast, maar dat deze aanpassing niet kan worden meegenomen in de beoordeling van de vergunning op het moment van de beslissing. De rechter heeft de schorsing van de vergunning opgeheven voor de bouwactiviteiten, maar gehandhaafd voor het in gebruik nemen van de stallen, omdat er twijfels bestonden over de geuroverlast. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en gelast dat het griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5620
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, te [woonplaats],

[verzoeker], te [woonplaats],
verzoekers (gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], (gemachtigde: ing. R.B.M. Aagten).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding en wijziging van een varkensbedrijf aan de [locatie] te [woonplaats].
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 december 2017 heeft verweerder het besluit tot vergunningverlening gewijzigd.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2018. Van verzoekers zijn verschenen [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker] en [verzoeker] met hun dochter [verzoeker], [verzoeker], en [verzoeker], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Vos, A.H.M. Krabbenborg en H.G.M. Witjes. Namens de derde-partij is verschenen [derde-partij], bijgestaan door ing. R.B.M. Aagten en J. Verhoeven, geluidsdeskundige.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst. Daarbij is uitdrukkelijk overwogen dat nader zal worden bezien of – overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – reden bestaat de uitgesproken schorsing ambtshalve op te heffen dan wel te wijzigen. Daarover gaat deze uitspraak.

Overwegingen

1. Met de omgevingsvergunning kunnen naast twee bestaande stallen nog eens vier stallen gebouwd worden voor in totaal 2.400 fokzeugen en circa 10.800 biggen. Omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het veranderen van een inrichting (milieu).
2. Het beroep van verzoekers is van rechtswege mede gericht tegen het wijzigingsbesluit van 21 december 2017. Mede naar aanleiding van de beroepsgronden zijn daarbij enkele wijzigingen aangebracht in het bestreden besluit.
3. Gelet op de complexiteit van de zaak en het detailniveau en technische karakter van de verschillende beroepsgronden, leent deze zaak zich niet voor het tegelijk met deze voorlopige voorziening afdoen van de hoofdzaak, zoals gevraagd door vergunninghouder. Om die redenen leent deze voorlopige voorziening zich ook niet goed voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de verleende vergunning. De voorzieningenrechter zal zich in deze uitspraak daarom richten op de vraag of het project uiteindelijk doorgang kan vinden. Daarbij staat dus minder de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een behandeling van alle beroepsgronden centraal, maar meer de vraag of het project uiteindelijk zodanige gevolgen heeft voor het milieu dat voorlopig moet worden geoordeeld dat het rechtmatig kan worden uitgevoerd.
4. In dat kader is allereerst van belang welke gevolgen het project heeft voor de Natura 2000 gebieden. Vergunninghouder heeft een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Nbw). Echter, deze is niet verleend voor exact het bij het bestreden besluit vergunde project. Er wordt nu een ander type luchtwasser gebruikt in biggenstal 3 en deze stal wordt 6,5 meter verplaatst in noordelijke richting. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of deze wijziging zodanig is dat deze gevolgen heeft voor de ammoniakdepositie op de Natura 2000 gebieden.
Verweerder stelt dat het gewijzigde project in zoverre geen (significante) gevolgen heeft. Zij hebben dat berekend met toepassing van de Aerius calculator. Dit rekenmodel maakt onderdeel uit van de Programmatische aanpak stikstof (de PAS).
Verzoekers bestrijden dit standpunt van verweerder. Zij stellen dat de PAS en de Aerius calculator niet mogen worden gebruikt om de gevolgen op Natura 2000 gebieden te berekenen, mede omdat hierbij van onjuist uitgangspunten wordt uitgegaan.
De voorzieningenrechter overweegt dat over de rechtmatigheid van de PAS door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie. Deze zijn bij uitspraak van 7 november 2018 beantwoord. Uit dit antwoord maakt de voorzieningenrechter op dat de wijze waarop de PAS in elkaar zit, niet op voorhand juist is. De voorzieningenrechter kan daarom niet op voorhand van de juistheid van de met de Aerius calculator berekende gevolgen van het project voor Natura 2000 gebieden uitgaan.
Verweerder heeft echter ook op basis van het vóór de PAS toegepaste Agrostacks-systeem berekend of de wijzigingen gevolgen hebben voor de ammoniakdepositie op Natura 2000 gebieden. Uit de door verweerder uitgevoerde Agrostacks berekening volgt dat de wijzigingen geen andere gevolgen hebben voor Natura 2000 gebieden dan waarvoor een Nbw-vergunning is verleend.
Verzoekers hebben ten aanzien van die Agrostacks berekening slechts aangevoerd dat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan omdat de gebruikte luchtwassers niet het rendement hebben als waarvan eerder werd uitgegaan. Dat volgt uit wetenschappelijk onderzoek. De voorzieningenrechter stelt echter vast, hetgeen door verzoekers ter zitting is bevestigd, dat dit onderzoek vooralsnog niet heeft geleid tot een aanpassing in de Regeling ammoniak en veehouderij van de ammoniakemissies voor de hier gebruikte stalsystemen en aanwezige dieren. Dat betekent dat er vooralsnog geen aanknopingspunten zijn dat gestelde verminderde werking van luchtwassers gevolgen heeft voor de ammoniakemissie en dus voor de uitkomst van de berekening van Agrostacks.
Conclusie is dat uit een beproefde methode (Agrostacks) is gebleken dat het project niet meer gevolgen heeft voor de ammoniakdepositie op Natura 2000 gebieden als waarvoor de Nbw vergunning is verleend. In zoverre zijn er daarom geen belemmeringen om het project door te laten gaan.
5. Verder hebben verzoekers gesteld dat zij geuroverlast ondervinden. Bij de verlening van de vergunning is getoetst aan de destijds geldende Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Verzoekers hebben echter betoogd dat de hierin opgenomen geuremissiefactoren niet juist zijn. Dat betoog is juist. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het rendement van de luchtwassers minder is, dan waarvan eerder werd uitgegaan. Als gevolg hiervan zijn de geuremissiefactoren in de Rgv aangepast. Echter, deze aanpassing is pas ingegaan op 20 juli 2018. Dat is na het initiële besluit van 18 juli 2017 en na het gewijzigde besluit van 21 december 2017. Deze gewijzigde geuremissiefactoren in de Rgv kunnen bij de beoordeling van het besluit dan ook geen rol spelen. De rechter beoordeelt deze vergunning immers naar de stand van het recht op het moment van het nemen daarvan. Toen waren deze geuremissiefactoren nog niet aangepast. De veranderende inzichten in het rendement van de luchtwassers wat betreft geur zal bij de beoordeling van de vergunning dus naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen rol kunnen spelen. In zoverre zouden deze nieuwe inzichten dus geen aanleiding geven tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Echter, als het besluit wegens het slagen van een andere beroepsgrond moet worden vernietigd, worden de nieuwe geuremissiefactoren wel van belang. Dan moet namelijk gekeken worden naar het recht zoals dat op dat moment geldt, dus met de aangepaste Rgv. Omdat de voorzieningenrechter niet kan uitsluiten dat een van de beroepsgronden zal slagen, is niet uitgesloten dat deze nieuwe geuremissiefactoren uiteindelijk toch een rol gaan spelen in deze zaak.
6 Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter ervan overtuigd is dat het project geen gevolgen heeft voor Natura 2000 gebieden. Daarin ligt dus geen grond om het project verder tegen te houden. Wat betreft geur ligt dat anders. Enerzijds heeft verweerder de vergunning verleend met gebruikmaking van de destijds geldende geuremissiefactoren en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit op dat punt onjuist is. Anderzijds is niet uit te sluiten dat een van de andere beroepsgronden slaagt en dat het besluit daarom wordt vernietigd. Dan komen de nieuwe geuremissiefactoren wel in beeld. Omdat dat laatste niet is uitgesloten en er ter plaatse al sprake is van een overbelaste situatie wat betreft geur, laat de voorzieningenrechter dat zwaar wegen. Verder is duidelijk dat het project niet aan de nieuwste norm over geur voldoet. Dat betekent dus dat de voorzieningenrechter twijfel heeft of het project wat betreft geur uiteindelijk mogelijk is. Dat maakt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet de schorsing helemaal op te heffen.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding de schorsing in reikwijdte te beperken. Vergunninghouder heeft er immers belang bij ondertussen te mogen beginnen met het uitvoeren van het project. Tegen het onderdeel van de vergunning dat gaat over het bouwen, zijn verder geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden het bouwen als zodanig tegen te houden. Dat sprake is van onlosmakelijke samenhang tussen bouwen en milieu, zoals verzoekers ter zitting hebben betoogd, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat bij de vraag of moet worden geschorst een splitsing mag worden gemaakt. De schorsing zal dus alleen in stand blijven wat betreft het in gebruik nemen van de stallen, omdat dat gebruik tot geuroverlast leidt.
7 Dit alles leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de op 29 oktober 2018 uitgesproken schorsing zal opheffen met betrekking tot de activiteit bouwen. Vergunninghouder kan dan, als hij dat wil, alvast gaan bouwen. De schorsing met betrekking tot het gebruiken van de stallen, zal hij handhaven. Dat betekent dat vergunninghouder de stallen niet in gebruik mag nemen. Het bouwen van de stallen is (dus) op risico van vergunninghouder dat hij deze later niet (op deze wijze) in gebruik kan nemen.
De voorzieningenrechter geeft vergunninghouder in dat kader nog mee dat hij ter zitting heeft gesteld dat hij ook kan voldoen aan de nieuwste geuremissiefactoren. Indien hij dat nader kan onderbouwen, kan hij de voorzieningenrechter om opheffing van het verbod tot ingebruikneming van de stallen vragen.
8 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Voorts zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten om aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-heft de bij uitspraak van 29 oktober 2018 uitgesproken schorsing op voor zover die ziet op de activiteit bouwen van een bouwwerk;
-handhaaft de schorsing voor zover die ziet op het in gebruik nemen van de stallen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 1002;
-gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 170 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.