In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 november 2018 uitspraak gedaan over de toekenning van een Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toelage aan politieambtenaren. De eisers, bestaande uit meerdere politieambtenaren, stelden dat zij met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 op de functie van Operationeel Begeleider B geplaatst hadden moeten worden en dat zij recht hadden op de OVW-toelage vanaf die datum. De rechtbank oordeelde dat de korpschef hen met ingang van 1 januari 2017 op deze functie had geplaatst, omdat deze functie pas op dat moment in de formatie van de Politieacademie was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet eerder in de functie konden worden geplaatst, ondanks hun argumenten over een weeffout in het functiegebouw en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bij de toekenning van de OVW-toelage niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken en dat de toekenning met ingang van 1 januari 2017 onzorgvuldig was voorbereid. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van de korpschef en verplichtte deze om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de eisers.