ECLI:NL:RBGEL:2018:4713

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
18-3103 - tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor afhaalpizzeria in strijd met bestemmingsplan

Op 2 november 2018 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk over een omgevingsvergunning voor een afhaalpizzeria. De rechtbank oordeelt dat de afhaalpizzeria, op basis van de definities in het bestemmingsplan, moet worden aangemerkt als horeca. Aangezien afhaalhoreca ter plaatse niet is toegestaan, heeft de verweerder terecht geconcludeerd dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser met betrekking tot het woon- en leefklimaat grotendeels af, met uitzondering van de beroepsgrond over parkeren. De rechtbank doet een tussenuitspraak en geeft het college de gelegenheid om het motiveringsgebrek binnen vier weken te herstellen aan de hand van de Nota Parkeernormen. De rechtbank stelt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, maar dat er voldoende parkeerplaatsen zijn en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3103

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. F.D.J.A. Pieters).

Procesverloop

Bij brief van 15 januari 2018 heeft verweerder aan de derde-partij medegedeeld dat de door haar aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
Bij besluit van 30 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Namens eiser is gemachtigde mr. A. Kouwenaar-de Coninck verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. D.I. Liesdek. Namens derde-partij is verschenen [derde-partij] , bijgestaan door gemachtigde mr. F.D.J.A. Pieters.

Overwegingen

1. Op 2 oktober 2017 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag ingediend voor het realiseren van een [afhaalpizzeria] op het [locatie] te Nijkerk. Volgens de bij de aanvraag behorende inrichtingstekening bedraagt de oppervlakte van de wachtruimte 31,48 m² en de oppervlakte van de werkkeuken 58,22 m². De totale oppervlakte bedraagt 154,79 m².
2. Omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, is een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Tegen dit besluit heeft eiser – samen met andere omwonenden – bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eiser en de andere omwonenden ongegrond verklaard, en aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van de reclame-aanduiding en het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan.
4. Eiser woont in een appartement boven het pand. Hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, onder meer door geluid- en geuroverlast, zwerfafval en parkeer- en verkeersdrukte, en heeft daarom tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Strijd met het bestemmingsplan?
5.1.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het betoog van de derde-partij dat het aangevraagde gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Indien het gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan, dan bestaat geen vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat geval komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep van eiser, dat uitsluitend ziet op het vergunde gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
5.2.
De derde-partij heeft aangevoerd dat het aangevraagde gebruik aangemerkt moet worden als “detailhandel” hetgeen op het perceel is toegestaan, en heeft ter vergelijking verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BW1021). Indien wel sprake is van horeca, dan is het gebruik volgens de derde-partij aan te merken als een horecabedrijf uit categorie Ia, hetgeen op het perceel is toegestaan.
5.3.
Het perceel is in het bestemmingsplan “Nijkerk -1” bestemd als “Wonen-Woongebouw” met de aanduiding “gemengd”.
De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn op grond van artikel 31 van de regels van het bestemmingsplan bestemd voor:
a. wonen in gestapelde woningen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens:
1. kantoren;
2. detailhandel;
3. horeca(bedrijven) als genoemd in categorie Ia van de Bijlage 3 Staat van inrichtingen (horeca) dan wel categorie Ib voor zover het betreft een restaurant;
4. maatschappelijke voorzieningen;
5. zorginstellingen;
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' wonen uitsluitend is toegestaan op de verdieping van de gebouwen en de in 31.1 onder b sub 1 tot en met 4 genoemde functies uitsluitend zijn toegestaan op de begane grondlaag van de gebouwen;
(…).
In bijlage 3 “Staat van inrichtingen (horeca)” staat het volgende:
CATEGORIE I "LICHTE HORECA"
Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
Ia. aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
− automatiek
− broodjeszaak
− cafetaria
− crêperie
− croissanterie
− koffiebar
− lunchroom
− snackbar
− tearoom
− ijssalon
Ib. overige lichte horeca
− bistro
− hotel/pension
− restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice)
CATEGORIE II "MIDDELZWARE HORECA"
Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen aanzienlijk storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven:
− automatiek
− bar
− bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bruto-vloeroppervlak groter dan 250 m²
− biljartcentrum
− café (openbare gelegenheid waar men dranken kan gebruiken, met daaraan ondergeschikt dansgelegenheid)
− café-restaurant (met of zonder bezorg- en/of afhaalservice)
− dansschool
− proeflokaal
− restaurant met een bezorg- en/of afhaalservice (pizzeria, chinees, drive-in, etc.)
− shoarma/grillroom
− zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen)
CATEGORIE III "ZWARE HORECA"
Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven:
− coffeeshop
− dancing (dansgelegenheid)
− discotheek/discobar (openbare drank- en dansgelegenheid)
− nachtclub (gelegenheid voor dansen en ander vermaak die 's nachts geopend is)
− partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen)
In artikel 1.24 van de planregels is de volgende definitie van “detailhandel” opgenomen:
“het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.”
In artikel 1.31 van de planregels is de volgende definitie van “horeca(bedrijf)”opgenomen:
“een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
b. het verstrekken van nachtverblijf;
c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.
Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten gerekend.”
5.4.
Op het perceel is op grond van de vigerende bestemming zowel detailhandel als horeca uit categorie Ia toegestaan. Categorie Ia omvat aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals een lunchroom of snackbar.
De rechtbank overweegt dat een afhaalpizzeria op grond van de definitie in de planregels aangemerkt kan worden als “detailhandel”. Immers, ter plaatse zullen goederen bedrijfsmatig worden verkocht aan personen die deze goederen kopen voor ge- of verbruik. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in de uitspraak van 22 maart 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AB1871) met betrekking tot een bestemmingsplan met een vergelijkbare definitie van “detailhandel” ook overwogen dat een afhaalpizzeria aangemerkt kan worden als detailhandel.
Anders dan in de uitspraak van de Afdeling en de door derde-partij aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam, is in het voorliggende bestemmingsplan in de definitie van “horecabedrijf” echter uitdrukkelijk aangegeven dat een afhaalzaak of een maaltijdbezorgdienst aan te merken is als horeca(bedrijf). Dit blijkt ook uit bijlage 3 “Staat van inrichtingen (horeca)”, waarin een onderscheid is gemaakt tussen horeca met en zonder bezorgservice.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de plansystematiek en de omstandigheid dat een bezorgdienst uitdrukkelijk wordt genoemd als horecabedrijf derhalve voort dat een afhaalpizzeria aangemerkt moet worden als horeca(bedrijf).
5.5
De vervolgvraag is of de [afhaalpizzeria] onder categorie Ia van de “Staat van inrichtingen (horeca)” valt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, en dat de [afhaalpizzeria] ook niet gelijk te stellen is met de in deze categorie opgenomen horecabedrijven, gelet op de nadruk op bezorging.
Omdat [afhaalpizzeria] gericht is op afhalen en brengen is het ook niet aan te merken als een restaurant, zoals genoemd onder categorie Ib (overige lichte horeca), zodat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het aangevraagde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
Afwijking van het bestemmingsplan
6. Verweerder heeft vanwege deze strijdigheid met het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens verweerder zal het gebruik niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen:

Parkeren, verkeersveiligheid en geluidoverlast
Er zijn ter plaatse voldoende parkeerplaatsen; er wordt ruimschoots voldaan aan de Nota parkeernormen. Onlangs is een blauwe zone ingesteld voor een deel van de parkeerplaatsen aan het Willem Alexanderplein. Dit verbetert de parkeersituatie nog verder. Voor [afhaalpizzeria] zijn voornamelijk kort parkeren parkeerplaatsen nodig.
Met de vestiging van detailhandel en lichte horeca is wat betreft de verkeersintensiteit in het bestemmingsplan al rekening gehouden. Dit geldt ook voor de omliggende straten. Op grond hiervan en omdat onlangs ook nog eenrichtingsverkeer is ingesteld op het Willem Alexanderplein is geen overlast van verkeer te verwachten.
Het bezorgen zal volgens de aanvraag voornamelijk plaatsvinden met een scooter en/of e-bikes. Hierdoor zal de verkeersintensiteit en verkeersveiligheid niet in het geding zijn. Ook is er dan geen sprake van onaanvaardbare geluidoverlast. Wij vinden het gewenst dat gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke vervoersmiddelen. Daarom verbinden we aan de vergunning het voorschrift, dat voor zover bij het bezorgen scooters worden gebruikt deze voorzien zijn van een elektromotor. Gemotoriseerde vervoersmiddelen op fossiele brandstof mogen dus niet worden gebruikt.
Geuroverlast
[afhaalpizzeria] moet voldoen aan de milieu-eisen en heeft hiertoe een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Op grond van deze melding wordt geen geurhinder verwacht. Mocht niet worden voldaan aan de noodzakelijke maatregelen om geuroverlast te beperken, dan kan handhavend worden opgetreden.
Zwerfafval, verlichting en verstoring rust op zondag
Er is geen sprake van het nuttigen van maaltijden ter plaatse. Hierdoor is geen overlast te verwachten van zwerfafval en hangjongeren. Als voorschrift bij de omgevingsvergunning zal wel worden opgenomen, dat de exploitant moet toezien op gedrag van klanten, ook buiten de zaak. Voorts zal tijdens de openingstijden een prullenbak buiten de zaak moeten worden geplaatst.
(…).”
Verweerder heeft de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden om overlast tegen te gaan:
Voor zover bij het bezorgen brommers en scooters worden gebruikt moeten deze zijn voorzien van een elektromotor.
De vervoersmiddelen worden op een zodanige wijze gestald dat voetgangers hierdoor niet worden gehinderd.
De reclame-aanduiding mag alleen verlicht worden tijdens de openingstijden.
Tijdens de openingstijden moet minimaal één prullenbak op de stoep nabij [afhaalpizzeria] geplaatst zijn om zwerfafval te voorkomen.
7. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De bestuursrechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Bevoegdheid
8.1.
Eiser betoogt dat verweerder niet bevoegd was om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen, omdat de aanvraag niet aan de voorwaarden uit de “beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° van de Wabo” voldoet. Volgens eiser kan daarom slechts een omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, waarvoor de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Eiser betoogt daarnaast dat in het bestreden besluit niet is gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen de kaders van deze beleidsregels.
8.2.
Artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor luidt als volgt:
“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.”
8.3.
De aanvraag heeft betrekking op het gebruik van een bouwwerk. De aanvraag voldoet daarmee aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II Bor, zodat verweerder bevoegd is om op grond van dit artikel af te wijken van het bestemmingsplan. De beleidsregels maken het voorgaande niet anders, reeds omdat daarin voor wat betreft artikel 4, onderdeel 9, slechts staat dat de afwijkingsmogelijkheden per geval worden onderzocht. Dit heeft verweerder gedaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voorgenomen gebruik
9.1.
Eiser betoogt dat de wachtruimte groot genoeg is voor 30 zitplaatsen. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat gasten ter plaatse gaan consumeren. Ter zitting heeft eiser in dit verband verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moet worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht.
9.2
De rechtbank overweegt dat deze jurisprudentie in dit geval niet van toepassing is. Deze jurisprudentie heeft betrekking op omgevingsvergunningen voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo). De voorliggende omgevingsvergunning heeft geen betrekking op de activiteit “bouwen”, maar ziet slechts op het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo).
De aanvraag heeft betrekking op een afhaalpizzeria met een wachtruimte. Dit blijkt uit de tekening die bij de aanvraag hoort en dit gebruik is door verweerder ook vergund. Het inrichten van de wachtruimte met tafeltjes en stoelen – waardoor een restaurant met afhaalfunctie wordt gecreëerd – is zowel in strijd met de verleende omgevingsvergunning, als in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat immers geen restaurant met afhaalfunctie toe op het perceel. Indien in de wachtruimte toch dergelijke zitplaatsen worden gecreëerd, dan kan verweerder tegen dit gebruik handhavend optreden.
Overigens heeft de derde-partij aangegeven dat zij niet van plan is om de wachtruimte op deze wijze in te richten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gemeentelijk beleid en alternatieve locaties
10.1.
Eiser betoogt dat het gemeentelijk beleid er op gericht is om horeca in de binnenstad te revitaliseren door horeca daar te stimuleren. De voorliggende locatie ligt niet in de binnenstad en past daarom niet binnen dit beleid, aldus eiser. Volgens eiser had onderzoek moeten worden gedaan naar alternatieve locaties.
10.2.
Voor zover eiser heeft beoogd te verwijzen naar de visie “Aantrekkelijk Nijkerk” overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat uit dit beleid voortvloeit dat afhaalhoreca in de binnenstad moet worden gesitueerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ook niet wordt ingezet op concentratie van maaltijdbezorgdiensten in de binnenstad.
De beroepsgrond slaagt niet.
10.3.
De rechtbank overweegt met betrekking tot alternatieven dat indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het enkele bestaan van alternatieven geen reden kan zijn voor het weigeren van de omgevingsvergunning. Dit is alleen anders indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van een alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Niet is gebleken is dat sprake is van dergelijke alternatieven, zodat de beroepsgrond niet slaagt.
Woon- en leefklimaat
11.1
Eiser betoogt dat door de ontwikkeling het woongenot wordt verminderd. Volgens eiser leidt de komst van de afhaalhoreca tot geluid- en geuroverlast, een aantasting van de verkeersveiligheid, een afname van de luchtkwaliteit en een toename van zwerfafval.
11.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in beginsel sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Eiser heeft geen redenen naar voren gebracht op grond waarvan betwijfeld moet worden dat aan de normen kan worden voldaan.
De verwijzing van eiser naar handhavingszaken met betrekking tot andere vestigingen van [afhaalpizzeria] is in deze zaak niet relevant. De omstandigheid dat elders regels worden overtreden maakt niet dat dat hier ook zal gebeuren.
De beroepsgrond slaagt niet.
11.3.
Voor wat betreft de vrees van eiser voor overlast van hangjongeren en zwerfafval is dat, voor zover dat in strijd met de openbare orde gebeurt, een kwestie van handhaving. Verweerder heeft daarnaast voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning met betrekking tot de stalling van elektrische scooters en de aanwezigheid van prullenbakken om eventuele overlast te verminderen.
Voor wat betreft de (gestelde) aantasting van de verkeersveiligheid overweegt de rechtbank dat hiertegen op grond van de wegenverkeerswetgeving handhavend kan worden opgetreden.
Verweerder hoefde hierin geen aanleiding te zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren, verkeersgeneratie en luchtkwaliteit
12.1
Eiser betoogt dat op dit moment al sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen, en dat de vestiging van afhaalhoreca leidt tot een hogere parkeerbehoefte dan in de huidige situatie met woningen en een kantoorpand. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat aan de parkeernorm uit de Nota parkeernormen kan worden voldaan, aldus eiser.
Verweerder is daarnaast met betrekking tot de verkeersgeneratie ten onrechte uitgegaan van de verhouding 80% bezorgen en 20% afhaal, aldus eiser.
12.2.
Voor wat betreft de verkeersgeneratie overweegt de rechtbank dat bij de berekening van de toe- of afname van het aantal verkeersbewegingen een vergelijking moet worden gemaakt tussen de verkeersgeneratie op grond van de planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan en de verkeersgeneratie als gevolg van het vergunde gebruik, in dit geval afhaalhoreca. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van de omstandigheid dat in het pand op grond van het bestemmingsplan reeds horeca – bijvoorbeeld in de vorm van een snackbar – is toegestaan, en dat moet worden uitgegaan van het aantal verkeersbewegingen die dit gebruik reeds kon genereren.
Verweerder en de derde-partij hebben aangegeven dat uit ervaringsgegevens van 170 vestigingen van [afhaalpizzeria] blijkt dat 20% van de bestellingen wordt afgehaald, en dat 80% wordt bezorgd. Deze verdeling acht de rechtbank niet onaannemelijk, en deze percentages zijn door eiser ook niet gemotiveerd betwist. Dat op de hoorzitting een verdeling van 60/40% is genoemd, maakt niet dat verweerder niet van de verdeling van 80/20% uit mocht gaan.
Nu afhaal van maaltijden – en daarmee de verkeersbewegingen om maaltijden op te halen – een relatief klein deel zal omvatten, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten opzichte van het reeds toegestane gebruik ter plaatse geen sprake zal zijn van een toename van het aantal voertuigbewegingen.
Nu het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt ten opzichte van het gebruik dat het bestemmingsplan reeds toestaat, bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat de luchtkwaliteit zal worden aangetast door een toename van het aantal verkeersbewegingen. Verweerder heeft bovendien met een voorschrift het gebruik van elektrische scooters verplicht gesteld.
De beroepsgrond faalt.
12.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit met betrekking tot de parkeerbehoefte overwogen dat ter plaatse voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat ruimschoots wordt voldaan aan de Nota parkeernormen van de gemeente Nijkerk.
Uit deze motivering blijkt echter niet op welke wijze aan deze Nota is getoetst. Zo blijkt niet of verweerder de parkeerbehoefte van de nieuwe functie heeft afgezet tegen de parkeerbehoefte van de oude functie, zoals de Nota voorschrijft in paragraaf 4.3. Eiser heeft daarom terecht betoogd dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
De beroepsgrond slaagt.
12.4
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting een aanvullende motivering gegeven. Volgens verweerder bedraagt de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie 9 parkeerplaatsen. Voor de berekening van de parkeerbehoefte van een afhaalpizzeria is verweerder uitgegaan van de parkeerbehoefte van een cafetaria, waarvoor conform de Nota een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen per 100 m² bruto-vloeroppervlakte geldt. Daarom moet voor het pand met een oppervlakte van 155 m² uitgegaan worden van een parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen. Volgens verweerder zijn voor de drie (winkel)panden op de begane grond van het complex 36 parkeerplaatsen beschikbaar, en resteren door de 9 parkeerplaatsen voor de [afhaalpizzeria] nog 27 parkeerplaatsen voor deze functies.
12.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering het motiveringsgebrek niet heeft geheeld, zodat geen aanleiding bestaat om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Het is de rechtbank nog steeds onduidelijk of verweerder zich op het standpunt stelt dat – na het in mindering brengen van de parkeerbehoefte van de oude functie (en de daarbij behorende parkeernorm) op die van de nieuwe functie (en de daarbij behorende parkeernorm) – sprake is van een aanvullende parkeerplaatsverplichting.
13. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit met betrekking tot het aspect parkeren in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen dient verweerder aan de hand van de Nota parkeernormen Nijkerk te motiveren of de nieuwe functie een aanvullende parkeerplaatsverplichting oplevert (zie paragraaf 4.3 van de Nota). Als sprake is van een aanvullende parkeerplaatsverplichting, dan dient het verdere processchema van de Nota te worden doorlopen (zie paragraaf 4.1 van de Nota).
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank.
Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en de derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.