ECLI:NL:RBGEL:2018:461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6927
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van strafontslag van een deurwaarder wegens plichtsverzuim

Op 1 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een deurwaarder werkzaam bij de Belastingdienst, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen haar strafontslag. Dit ontslag was het gevolg van beschuldigingen van zeer ernstig plichtsverzuim, waaronder onterecht gedeclareerde vergoedingen en onjuiste registratie van gewerkte uren. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Staatssecretaris van Financiën, die haar met ingang van 4 oktober 2017 had geschorst en haar bezoldiging had ingehouden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij sinds 17 november 2017 zonder inkomsten zat en in financiële nood verkeerde.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door onterecht dag-, lunch- en dinervergoedingen te declareren, haar werktijd in het registratiesysteem SAP onjuist te registreren en de dienstauto voor privédoeleinden te gebruiken. De rechter benadrukte dat de ambtenaar gehouden is om de plichten uit zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, vooral gezien het feit dat verzoekster eerder was aangesproken op vergelijkbaar gedrag. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding, omdat hiervoor geen grond bestond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 17/6927, 17/6967 en 17/6968

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: B. Post),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft verweerder verzoekster met ingang van de tweede dag na dagtekening van het besluit met toepassing van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geschorst. Tevens heeft verweerder met toepassing van artikel 92, eerste lid, van het ARAR besloten de bezoldiging van verzoekster voor de duur van de eerste zes weken van de schorsing met één derde gedeelte in te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 oktober 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 november 2017 heeft verweerder besloten de bezoldiging van verzoekster met toepassing van artikel 92, eerste lid, van het ARAR met ingang van de tweede dag na dagtekening van het besluit volledig in te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 december 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 december 2017 heeft verweerder verzoekster met ingang van de tweede dag na dagtekening van het besluit de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 december 2017 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 december 2017 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. E. Fokkens-Kuiper, G.L. Kuiperij en G. Saedt.

Overwegingen

1. Verzoekster is werkzaam geweest als deurwaarder (groepsfunctionaris D) bij de Belastingdienst, vanaf 1 april 2015 in het rayon Doetinchem. Aan haar is voor de uitoefening van haar werkzaamheden op 19 februari 2015, toen zij nog werkzaam was in het rayon Arnhem, een dienstauto ter beschikking gesteld.
2. Op 9 oktober 2016 heeft verzoekster verzocht om uitbetaling van 200 meer-uren. Op 23 november 2016 heeft zij verzocht om haar dienstauto te mogen inleveren. Naar aanleiding van beide verzoeken heeft op 9 december 2016 een gesprek met verzoekster plaatsgevonden. Verzoekster is tijdens dit gesprek gevraagd schriftelijk te reageren op mogelijk onjuiste boekingen in het tijdsregistratiesysteem SAP en mogelijk onjuiste declaraties van reis- en verblijfskosten.
3. Bij brief van 3 januari 2017 heeft verzoekster gereageerd. Omdat deze reactie tot een vermoeden van plichtsverzuim leidde, is het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst, bij brief van 27 maart 2017 verzocht om toestemming om naast de gegevens uit SAP, de salarisadministratie voor zover het declaraties betreft en de gegevens uit de Lotus Notes agenda ook de GRA-gegevens (rittenadministratie) van de door verzoekster gebruikte dienstauto te raadplegen. Deze toestemming is bij brief van 3 april 2017 verleend.
In een gesprek op 18 april 2017 is verzoekster geïnformeerd over de eerste bevindingen over haar wijze van declareren, het boeken van uren in SAP en het gebruik van de dienstauto over de maanden april, mei en juni 2016 en is verzoekster in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Naar aanleiding van wat verzoekster in dit gesprek heeft aangegeven, heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Op 30 mei 2017 heeft opnieuw een gesprek met verzoekster plaatsgevonden waarin zij in kennis is gesteld van de uitkomst van het aanvullend onderzoek.
4. Bij besluit van 30 mei 2017, gewijzigd bij besluit van 30 juni 2017, heeft verweerder verzoekster geschorst in het belang van de dienst en de toegang tot de gebouwen ontzegd tot 30 augustus 2017. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juli 2017 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster geen beroep ingesteld.
5. Bij brief van 18 juli 2017 heeft verweerder verzoekster plichtsverzuim ten laste gelegd. Hierover heeft verzoekster bij brief van haar zienswijze gegeven.
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft verweerder verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om haar wegens zeer ernstig plichtsverzuim de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
6. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de bezoldiging van verzoekster na afloop van de in het besluit van 4 oktober 2017 vermelde periode van zes weken geheel in te houden.Over deze voorgenomen besluiten is verzoekster op 9 november 2017 gehoord.
7. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Strafontslag
8.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij sinds 17 november 2017 geen inkomsten meer heeft - zij heeft ook geen recht op een werkloosheidsuitkering - en voldoende aannemelijk is dat zij daardoor in een financiële noodsituatie is komen te verkeren en niet in staat is om de beslissing op bezwaar af te wachten.
8.2
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
In artikel 80, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden bestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 81, eerste lid, van het ARAR, geeft een opsomming van de disciplinaire straffen, die kunnen worden opgelegd, waaronder de straf van ontslag.
8.3
Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1914) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
8.4
Verweerder heeft aan het strafontslag ten grondslag gelegd dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim waaraan de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is. Verzoekster wordt verweten dat zij in de periode van januari 2016 tot april 2017 ten onrechte dag-, lunch- en dinervergoedingen heeft gedeclareerd, haar werktijd in SAP onjuist heeft geregistreerd en de dienstauto voor privédoeleinden heeft gebruikt. In totaal heeft verzoekster in deze periode:
- 234 keer, althans zeer vele malen, ten onrechte een dagvergoeding heeft gedeclareerd;
- 240 keer, althans zeer vele malen, ten onrechte een lunchvergoeding heeft gedeclareerd;
- 13 keer, althans meermalen, ten onrechte een dinervergoeding gedeclareerd;
- 22 keer een dinervergoeding gedeclareerd, waarbij niet duidelijk is of verzoekster de maaltijd in een daartoe bestemde gelegenheid heeft gebruikt;
- 14.883 km, althans zeer veel, met de dienstauto voor privédoeleinden gereden;
- minimaal 330,50 uren, althans vele uren, te veel in SAP geboekt.
Verzoekster heeft dagvergoedingen gedeclareerd, terwijl de dienstreis minder dan vier uur bedroeg of geen sprake was van een dienstreis, aangezien vakbondsactiviteiten geen opgedragen werkzaamheden zijn. Verzoekster heeft lunch- en dinervergoedingen gedeclareerd, terwijl de dienstreis niet of niet volledig in de tijd tussen 12.00 uur en 14.00 uur dan wel tussen 18.00 uur en 21.00 uur viel. Om de declaratie te kunnen invoeren, heeft verzoekster de gewerkte uren in het declaratiesysteem aangepast. Ook heeft verzoekster lunch- en/of dinervergoedingen gedeclareerd, terwijl zij op die dagen tussen 12.00 uur en 14.00 uur dan wel tussen 18.00 uur en 21.00 uur thuis en/of op een locatie was met een gelegenheid om maaltijden van overheidswege te ontvangen. Daarnaast heeft verzoekster lunchvergoedingen gedeclareerd, terwijl niet aannemelijk of aantoonbaar is dat verzoekster met de dienstauto is gestopt bij een daartoe bestemde gelegenheid waar zij zou kunnen lunchen. Verder heeft verzoekster meer uren als werktijd in SAP opgevoerd dan dat zij daadwerkelijk werkzaam is geweest. Zogenoemde directe uren worden veelal niet gedekt en/of komen niet overeen met herleidbare en/of waarneembare activiteiten, de SAP-registratie en in de rittenstaten. Verzoekster heeft veel uren als Persoonlijke Overhead (code 0013) geboekt die niet door de op die dagen uitgevoerde activiteiten kunnen worden gestaafd. Verzoekster heeft de daadwerkelijk aan vakbondsactiviteiten bestede uren met grote regelmaat niet of niet volledig als zodanig geregistreerd. Ten slotte heeft verzoekster met grote regelmaat meer dan de maximaal negen uren per dag geboekt, terwijl niet is gebleken dat verzoekster op die dagen ANPR-werkzaamheden dan wel avondbeslagleggingen heeft verricht, waardoor wel een overschrijding van het maximum aantal te werken uren per dag is toegestaan.
Ten slotte heeft verzoekster de aan haar ter beschikking gestelde dienstauto met grote regelmaat gebruikt voor andere reizen dan dienstreizen. Verzoekster heeft de dienstauto in strijd met de gemaakte afspraak voor vakbondsactiviteiten gebruikt.
Bij de strafmaat heeft verweerder mede in aanmerking genomen dat verzoekster in 2011 is aangesproken op onjuist declaratiegedrag en het onjuist registreren van uren.
8.5
Verzoekster heeft erkend dat zij fouten heeft gemaakt, maar is van mening dat wat haar wordt verweten haar niet als plichtsverzuim kan worden verweten, althans dat het plichtsverzuim haar niet (volledig) kan worden toegerekend. Verzoekster wist niet dat zij fout handelde. Zij dacht dat zij conform de regelgeving handelde. Zij heeft medio 2015 navraag gedaan bij haar leidinggevende over de wijze waarop zij declareerde en haar uren registreerde. Haar leidinggevende heeft bevestigd dat een en ander in orde was. Verzoekster heeft voor het gebruik van de dienstauto voor vakbondsactiviteiten toestemming van haar leidinggevende gekregen. Verzoekster is van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afspraken die verzoekster en haar leidinggevende hebben gemaakt. Indien wel sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim is verzoekster van mening dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is.
8.6
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster heeft erkend dat zij zich aan de haar verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
8.7
Voor zover verzoekster zich beroept op uitlatingen van haar leidinggevende ligt het op haar weg om die aannemelijk te maken. Verzoekster is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat haar leidinggevende haar medio 2015 heeft meegedeeld dat de wijze waarop zij declareerde en registreerde juist was en dat hij aan haar toestemming heeft gegeven om de dienstauto voor vakbondsactiviteiten te gebruiken. De leidinggevende heeft aangegeven dat hij zich een gesprek over de wijze van declareren en registreren medio 2015 niet kan herinneren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hij ook niet in staat is om daarover een uitspraak te doen, omdat daarvoor een vergelijking van de systemen nodig is en dit enkel na een ontheffing van de geheimhoudingsplicht kan. De leidinggevende heeft verder aangegeven dat hij verzoekster, toen zij nog in het rayon Arnhem werkzaam was, toestemming heeft gegeven om de dienstauto voor vakbondsactiviteiten te gebruiken, indien die aansloten op haar werkzaamheden, om te voorkomen dat verzoekster voor vakbondsactiviteiten vanuit (de omgeving van) Arnhem eerst met de dienstauto naar haar huis in Groenlo moest rijden om van daaruit met eigen of openbaar vervoer naar vakbondsactiviteiten in Utrecht of Woerden te gaan. Vanaf het moment dat verzoekster werkzaam was in het rayon Doetinchem kon zij haar werkzaamheden zo regelen dat zij vanuit huis naar vakbondsactiviteiten kon gaan.
8.8
De voorzieningenrechter stelt vast dat een deel van de ten onrechte gedeclareerde dagvergoedingen verband houdt met het feit dat verzoekster vakbondsactiviteiten als diensttijd heeft aangemerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster had moeten weten dat de uren die zij aan vakbondsactiviteiten besteedde niet als diensttijd kunnen worden aangemerkt, aangezien haar hiervoor bijzonder verlof is verleend.
8.9
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekster ten onrechte dag- en lunchvergoedingen heeft gedeclareerd, terwijl de dienstreis minder dan vier uur bedroeg en de dienstreis niet of niet volledig in de tijd tussen 12.00 uur en 14.00 uur viel. Verzoekster heeft in dit verband gesteld dat zij veelal in die tijd met de dienstauto thuiskwam, haar e-bike pakte, ergens ging lunchen en vervolgens met haar e-bike bevelen bezorgde bij belastingschuldigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster had moeten weten dat zij in die gevallen ten onrechte een lunchvergoeding declareerde, omdat zij thuis kon lunchen, en bovendien ten onrechte een dagvergoeding declareerde, omdat sprake was van een onderbreking van de dienstreis. Daar komt bij dat verweerder tijdens de zitting heeft gesteld dat uit de raadpleging van het systeem IHP (InvorderingsHulp-Programma), waarin geregistreerd wordt door wie, waar en wanneer bevelen werden bezorgd, niet is gebleken dat verzoekster werkzaamheden heeft verricht tijdens de middagen waarop zij heeft gesteld dat per e-bike te hebben gedaan. Verzoekster heeft deze stelling niet onderbouwd.
8.1
De voorzieningenrechter is ten slotte van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster meer uren als werktijd in SAP heeft geregistreerd dan dat zij daadwerkelijk werkzaam is geweest. Als verzoekster al haar thuiscomputer gebruikte om de waarde van goederen te bepalen, dan verklaart dit lang niet alle uren. Voor de te verrichten werkzaamheden, zoals het raadplegen van systemen, het naar zich toehalen van posten, het afhandelen van beslagen en het opnemen van handelingen, diende zij de zakelijke laptop te gebruiken aangezien daarop het daarvoor te gebruiken programma was geïnstalleerd. Daarnaast heeft verzoekster herhaaldelijk ten onrechte meer dan de maximaal negen uren per dag als werktijd geregistreerd, terwijl zij hierop in 2010/2011 meerdere keren is aangesproken. Zo is in de brief van 22 november 2011 op bladzijde 7 het volgende vermeld: “ Op 7 februari 2011 is met jou besproken dat je uren onjuist boekt in SAP. Je hebt namelijk voor de dag 18 november 2010 14 uren geboekt. Dit terwijl verschillende malen aan jou is meegedeeld dat je maximaal 9 uren per dag mag boeken”.
8.11
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste jurisprudentie een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag pathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
8.12
Verzoekster heeft niet aan de hand van een medische verklaring onderbouwd dat zij niet of niet geheel in staat was om de ontoelaatbaarheid van de aan haar verweten gedragingen in te zien. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat het plichtsverzuim verzoekster geheel is toe te rekenen, zodat verweerder bevoegd was om haar daarvoor disciplinair te straffen.
8.13
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim en de lange periode waarover dat heeft plaatsgevonden. Verzoekster is in 2010/2011 aangesproken op het ten onrechte declareren van dagvergoedingen, het niet registreren van vakbondsuren en het onjuist registreren in SAP. Verzoekster was dus een gewaarschuwd mens.
Aan ambtenaren van de Belastingdienst mogen hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld, zeker wanneer zij, zoals verzoekster, buiten het zicht van de leidinggevende werkzaam zijn. Verzoekster heeft het daardoor noodzakelijk in haar te stellen vertrouwen in ernstige mate beschaamd.
8.14
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover dat betrekking heeft op het strafontslag, afgewezen.
Schorsing en inhoudingen bezoldiging
9. Nu het besluit van 13 december 2017 niet wordt geschorst, zijn de besluiten van 4 oktober 2017 en 15 november 2017 met ingang van 15 december 2017 uitgewerkt. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover dat betrekking heeft op deze besluiten, wordt dan ook wegens het ontbreken van (spoedeisend) belang afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Verzoekster heeft verzocht om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaling van haar bezoldiging. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat hiervoor geen grond bestaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2018
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.