ECLI:NL:RBGEL:2018:4364

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2865
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over de verwijdering van een fiets uit een fietsenstalling en de rechtmatigheid van het handhavend optreden door de gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar bezwaar tegen de inbeslagname van haar fiets ongegrond was verklaard. De fiets was op 3 april 2018 in beslag genomen, omdat verweerder meende dat er sprake was van een overtreding van artikel 2.4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Nijmegen. Eiseres betoogde dat haar fiets in een fietsenrek in een fietsenkelder was geparkeerd en dat er geen sprake was van een overtreding.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de fiets zich niet in een situatie bevond die onder de APV viel. De rechtbank stelde vast dat de fiets niet tegen een raam, deur of gevel was geplaatst, maar in een fietsenrek in een stalling. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de wet, omdat eiseres ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres voor de geleden schade als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming.

De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 50, en verweerder werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2018 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat op 3 april 2018 haar (brom)fiets in beslag is genomen.
Bij besluit van 17 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J van Gelderen.

Overwegingen

De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft de fiets van eiseres met bestuursdwang verwijderd uit de kelder van een gratis fietsenstalling bij station Nijmegen. In het besluit van 7 april 2018 heeft verweerder aangegeven dat sprake is van een overtreding van artikel 2.4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Nijmegen.
2. Allereerst zal de rechtbank de beroepsgrond behandelen waarin eiseres betoogt dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
2.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1142, vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Van horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De beslissing om die bepaling toe te passen, dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat afgezien is van het horen omdat het bezwaar voldoende gemotiveerd en kennelijk ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat dat geen situatie is als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Het afzien van horen op de grond dat het bezwaar voldoende is gemotiveerd staat niet genoemd in de opsomming van artikel 7:3 van de Awb. Gezien de inhoudelijke bezwaren van eiseres over de grondslag van het besluit en over de omstandigheden voorafgaand aan het verwijderen van de fiets, kan evenmin worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaarschrift. Verweerder heeft dus niet kunnen afzien van het horen van eiseres. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
2.3.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een rechtsregel of algemeen beginsel, door de rechtbank in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. De rechtbank ziet aanleiding om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres haar bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten. De rechtbank komt daarom aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden toe.
3. Eiseres betoogt dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.4.10 van de APV, omdat haar fiets in het fietsenrek in een fietsenkelder geparkeerd stond.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het besluit van 7 april 2018 volgt dat verweerder het tweede lid, sub a van artikel 2.4.10 van de APV aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. In dat artikel is bepaald dat het verboden is op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek.
Door verweerder is niet bestreden dat de fiets van eiseres in de kelder van een fietsenstalling in een fietsenrek is geplaatst. Daargelaten of sprake is van een weg in de zin van de APV is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een in artikel 2.4.10 van de APV opgesomde situatie. Een fiets, geplaatst in een fietsenrek in een stalling, staat immers niet tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek. Dat betekent dat geen sprake is van een overtreding en verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. Dat, zoals verweerder stelt, de fiets in strijd met de uitdrukkelijke verklaarde wil van de gebruiker van het gebouw in de fietsenstalling is geplaatst maakt dat niet anders. Daarvoor alleen biedt artikel 2.4.10 van de APV geen grondslag. Omdat geen sprake is van een overtreding kon verweerder geen bestuursdwang toepassen op grond van artikel 5:29 van de Awb en overgaan tot het meevoeren en opslaan van de fiets. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is reeds daarom gegrond.
De overige beroepsgronden hoeven daarom niet te worden besproken.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Verweerder hoeft dus niet zelf opnieuw te beslissen.
5. Eiseres betoogt dat door de verwijdering van de fiets schade is ontstaan aan haar fiets.
Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen om de door haar geleden schade als gevolg van het verwijderen van haar fiets aan haar te vergoeden. Eiseres vraagt om vergoeding van € 40 voor schade aan haar fiets en om vergoeding van de € 10 die zij heeft moeten betalen aan de gemeente om haar fiets terug te krijgen.
6. Gelet op het voorgaande staat vast dat sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank is daarom bevoegd om met toepassing van artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb verweerder te veroordelen tot vergoeding van die schade.
7. Ter zitting heeft verweerder de hoogte van de door eiseres geleden schade niet bestreden.
8. Dat betekent dat het verzoek om schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt. Verweerder zal daarnaast worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 8,60 (retour treinreis Nijmegen - Arnhem). Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 170 aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres geleden schade voor een bedrag van € 50;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 8,60;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 170 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen
Artikel 2.4.10 Neerzetten van fietsen en bromfietsen
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan:
1. indien dit schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de
weg of voor het doelmatig en veilig gebruik ervan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
2. tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de
ingang van een portiek, indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek, of
b. daardoor die doorgang gehinderd of die ingang versperd wordt.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
(...)