In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 september 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek volgde op een terugverwijzing van de Hoge Raad, die eerder de machtiging had vernietigd. De rechtbank moest de situatie ex tunc beoordelen, wat betekent dat zij de omstandigheden zoals die waren ten tijde van de eerdere beslissing in januari 2018 in overweging moest nemen. De rechtbank concludeerde dat het gevaar dat de betrokkene voor zichzelf zou vormen, niet substantieel genoeg was om een gedwongen opname te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere beslissing om de machtiging te verlenen niet in overeenstemming was met de beschikbare informatie en dat de betrokkene op dat moment vrijwillig in de instelling verbleef. Daarom werd het verzoek van de officier van justitie afgewezen.
Daarnaast heeft de betrokkene verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet Bopz, omdat hij meende dat zijn vrijheidsbeneming onrechtmatig was. De rechtbank heeft de Staat in de gelegenheid gesteld om zich over dit verzoek uit te laten, waarna de advocaat van de betrokkene de kans kreeg om hierop te reageren. De beslissing over de schadevergoeding is aangehouden. De uitspraak werd gedaan door rechter A.E.M. Overkamp, in aanwezigheid van griffier J.V.R. van Raaij, en werd openbaar uitgesproken op 27 september 2018.