ECLI:NL:RBNHO:2017:9448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
C/15/255488/FA RK 17-1056
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van voorwaardelijke machtigingen in het kader van geestelijke gezondheidszorg

Op 30 maart 2017 verleende de rechtbank Noord-Holland een voorwaardelijke machtiging voor betrokkene, die tot en met 30 september 2017 geldig was. Deze beschikking werd op 29 september 2017 door de Hoge Raad vernietigd wegens een motiveringsgebrek, waarbij de rechtbank moest aantonen dat betrokkene de voorwaarden zou naleven. De rechtbank ontving een nieuw verzoek voor een voorwaardelijke machtiging, dat op 1 november 2017 werd behandeld. De rechtbank moest rekening houden met de geestelijke toestand van betrokkene, die leed aan schizofrenie en alcoholafhankelijkheid, en de risico's die hij voor zichzelf en anderen met zich meebracht. Tijdens de zitting op 19 oktober 2017 werd betrokkene gehoord, evenals zijn psychiater en casemanager. De rechtbank concludeerde dat er voldoende basis was om aan te nemen dat betrokkene zich aan de voorwaarden zou houden, ondanks zijn bezwaren tegen de medicatie. De rechtbank verleende een nieuwe voorwaardelijke machtiging, geldig tot en met 30 september 2018, met de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling zou stellen volgens het behandelingsplan. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter H.M. van Dam, met de griffier L.E. Verlaat aanwezig. Tegen deze beschikking staat cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
(nieuwe) voorwaardelijke machtiging
zaak-/rekestnr.: C/15/255488/FA RK 17-1056
C/15/264418 / FA RK 17-5545
B
beschikking van de enkelvoudige kamer van 1 november 2017,
van de rechtbank Noord-Holland naar aanleiding van het door de officier van justitie
op 17 februari 2017 ingediende verzoek tot het verlening van een machtiging van een voorwaardelijke machtiging
alsmede het door de officier op 13 september 2017 ingediende verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: betrokkene.

1.Procedure

1.1
De loop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank van 30 maart 2017 en de daarin genoemde stukken, het proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2017 en de beschikking van de Hoge Raad van 29 september 2017;
- het verzoek van de officier van 13 september 2017 met de daarbij gevoegde stukken, zijnde een geneeskundige verklaring en een beschrijving van de geestelijke en lichamelijke toestand van betrokkene, van de op hem toegepaste behandeling en de effecten daarvan. Het behandelplan is gedateerd 2 maart 2017; uit de inhoud en de datum van ondertekening begrijpt de rechtbank dat de datering moet zijn 12 september 2017.
Bij beschikking van 30 maart 2017 is door de rechtbank Noord-Holland een voorwaardelijke machtiging ten aanzien van betrokkene verleend tot en met 30 september 2017. Deze beschikking is door de Hoge Raad bij beschikking van 29 september 2017 vernietigd en de zaak is ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar deze rechtbank.
De verdere behandeling van het verzoek tot een voorwaardelijke machtiging en de behandeling van het verzoek tot een nieuwe voorwaardelijke machtiging heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017. De rechtbank heeft toen de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.W.E. Groot;
- [psychiater] , psychiater;
- [casemanager] , casemanager.

2.Beoordeling

verzoek 17 februari 2017
2.1
In de vernietigde beschikking is overwogen dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie en alcoholafhankelijkheid en dat deze stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken voor zichzelf en voor anderen,
- het gevaar dat betrokkene zich zelf in ernstige mate zal verwaarlozen,
- het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen,
- het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander.
Voorts is overwogen dat het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts kan worden afgewend door het naleven van de voorwaarde dat hij zich doet behandelen overeenkomstig het behandelingsplan van 10 februari 2017 en de aan hem gestelde aanvullende voorwaarden.
2.2
Het cassatiemiddel is niet gericht tegen de vaststelling van de stoornis en het gevaar maar tegen de overweging van de rechtbank dat het gevaar slechts kan worden afgewend door het naleven van de voorwaarden en redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal naleven alsmede tegen het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank tot toewijzing van de gevraagde machtiging. De Hoge Raad heeft de beschikking op dit punt onvoldoende gemotiveerd geoordeeld.
In de visie van de rechtbank houdt de terugwijzing in dat zij thans alsnog een gemotiveerde beslissing op dit punt moet nemen, waarbij - naast de stukken die zich reeds in het dossier bevonden - tevens in aanmerking dienen te worden genomen het verloop van de behandeling na 30 maart 2017, de huidige gezondheidssituatie van betrokkene en zijn huidige standpunt ten aanzien van de destijds verzochte machtiging.
2.3
Uit de stukken in het dossier blijkt dat betrokkene op 28 november 2016 met voorwaardelijk ontslag is gegaan, waarbij de voorwaarden waren:
- medicatie volgens voorschrift;
- afspraken met ambulante behandelaars van het FACT nakomen;
- huisbezoek van het FACT toestaan;
- woonbegeleiding toestaan op indicatie;
- laboratoriumcontroles op indicatie toestaan.
In het behandelingsplan van 10 februari 2017 zijn de eerder in het kader van het ontslag onder voorwaarden gestelde voorwaarden opgenomen en is vermeld dat cliënt zich houdt aan de afspraken met het FACT-team. Het behandelingsplan is niet door betrokkene getekend en door de psychiater is niet overeenkomstig artikel 14 a lid 5 Wet Bopz vermeld waarom hij desondanks redelijkerwijs aanneemt dat betrokkene zich aan de gestelde voorwaarden zal houden. Betrokkene heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2017 gezegd ‘ik ben het niet helemaal eens met de voorwaardelijke machtiging. Ik vind het vervelend en niet leuk. Ik heb veel last van de clozapine’.
In het nieuwe behandelingsplan van 12 september 2017 zijn dezelfde voorwaarden vermeld, is wederom vermeld dat betrokkene zich aan de afspraken met het FACT houdt en bij het kopje ‘akkoord patiënt’ is ‘ja’ vermeld; betrokkene heeft het behandelingsplan niet ondertekend en ook nu is een passage in de zin van artikel 14 a lid 5 Wet Bopz niet opgenomen.
In de geneeskundige verklaring van 13 september 2017 is vermeld dat betrokkene vertelt dat hij clozapine gebruikt, dat hij er een beetje suf van wordt en een beetje dik geworden is; hij ziet geen voordelen van de medicatie maar accepteert de medicatie wel. Voorts is vermeld dat betrokkene zonder Bopz-kader niet langdurig gemotiveerd zal zijn de noodzakelijke medicatie te continueren.
2.4
Betrokkene heeft desgevraagd ter zitting van 19 oktober 2017 gezegd ‘ik ben wel akkoord maar ik ben tegen de medicatie vanwege de vermoeidheid. Ik slik de medicijnen maar ik word er moe van en ik ben aangekomen.’
De psychiater heeft verklaard dat op grond van het feit dat betrokkene zijn medicatie is blijven gebruiken redelijkerwijs is aan te nemen dat hij zich aan de voorwaarden zal houden. Zonder machtiging gaat hij daarmee niet door. Contact van betrokkene met het FACT is niet voldoende. De psychiater wil het zoekproces aangaan om te bezien of de dosering iets lager zou kunnen zodat de bijwerkingen wellicht wat afnemen, maar dit zal heel voorzichtig en heel geleidelijk moeten.
Betrokkene wil graag van de bijwerkingen af. Hij is tegen de voorwaardelijk machtiging omdat hij deze medicatie niet meer wil. Betrokkene blijft voor zichzelf vinden dat er niets aan de hand is. Gevaar is evenmin aanwezig. Hij is de medicatie blijven gebruiken omdat de beschikking gold, aldus de raadsvrouw. Zij stelt zich primair op het standpunt dat beide verzoeken moeten worden afgewezen en subsidiair dat de tweede voorwaardelijk machtiging niet nodig is voor een jaar, maar voor een kortere periode.
2.5
De rechtbank stelt vast dat betrokkene niet heeft ingestemd met de voorwaarden. Zij is echter van oordeel dat redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 10 februari 2017, gezien:
- het feit dat betrokkene zich vanaf het moment dat hij in november 2016 met voorwaardelijk ontslag ging aan de in het behandelplan gestelde voorwaarden, die sindsdien niet gewijzigd zijn, heeft gehouden;
- hetgeen ter zitting van 19 oktober 2017 door de psychiater is verklaard;
- het feit dat betrokkene in de periode van maart 2017 tot nu toe de voorgeschreven medicatie - ondanks de door hem ervaren vervelende bijwerkingen - is blijven gebruiken en zich ook overigens aan de behandelvoorschriften heeft gehouden.
De omstandigheid dat in het behandelplan de passage als voorgeschreven in artikel 14 a lid 5 van de Wet Bopz niet is opgenomen maakt dit oordeel niet anders, aangezien de rechtbank - in het voetspoor van de ‘Procureur-Generaal in zijn conclusie van 21 juli 2017 - aan die passage geen zelfstandige betekenis toekent, maar deze slechts ziet als dienende ter ondersteuning van de oordeelsvorming van de rechter.
2.6
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1, 2.2 en 2.5 is overwogen zal de rechtbank het verzoek van de officier van justitie van 10 februari 2017 toewijzen en de voorwaardelijke machtiging verlenen tot en met 30 september 2017.
verzoek 13 september 2017
2.7
Uit de geneeskundige verklaring van 13 september 2017 en het verhoor is gebleken dat betrokkene ook nog na het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging zal lijden aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type en alcoholafhankelijkheid.
2.8
Tevens is vast komen te staan dat deze stoornis betrokkene ook dan nog gevaar zal doen veroorzaken voor zichzelf en voor anderen:
  • het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;
  • het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
  • het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen;
  • het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
  • het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
  • het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
2.9
Het gevaar kan buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts worden afgewend door het naleven van de voorwaarde dat hij zich doet behandelen overeenkomstig het behandelingsplan van 12 september 2017 en de aan hem gestelde aanvullende voorwaarden.
2.1
De rechtbank stelt vast dat betrokkene ter zitting heeft verklaard in te stemmen met het behandelingsplan maar niet met de medicatie. De rechtbank is, gezien hetgeen hiervoor in 2.5 is overwogen, van oordeel dat redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene zich aan de voorwaarde zich onder behandeling te stellen van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan zal houden. De gevraagde machtiging zal dan ook worden verleend.
Gezien de omstandigheid dat betrokkene in de komende tijd op zichzelf zal gaan wonen, wat voor hem spanning zal opleveren en waarbij de eis is dat hij gedurende langere tijd extra begeleid wordt, zal de rechtbank de machtiging voor 12 maanden verlenen en niet voor een kortere termijn als door de raadsvrouw is verzocht.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1
Verleent een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14 lid 2 Wet Bopz, welke machtiging geldig is tot en met 30 september 2017 en bepaalt dat als voorwaarde geldt dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 10 februari 2017, dat aan deze beschikking is gehecht.
3.2
Verleent een nieuwe voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14c lid 2 Wet Bopz, welke machtiging geldig is tot en met 30 september 2018 en bepaalt dat als voorwaarde geldt dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 2 maart 2017 (rechtbank: 12 september 2017) dat aan deze beschikking is gehecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van L.E. Verlaat, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.