2.1Parketnummer 05/881411-16
Met betrekking tot de mensenhandel (feit 1)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 1] gewerkt heeft voor de broers [verdachte] en [medeverdachte] (verdachte respectievelijk medeverdachte). Dit deed hij eerst bij [restaurant 1] in de [straatnaam 1] in Deventer en later bij [restaurant 2] aan de [straatnaam 2] in Deventer. Aangever reed wel eens mee met de verdachte en diens medeverdachte naar Deventer. Aangever heeft periodes overnacht in het restaurant in de [straatnaam 1] en een paar keer in de [plaats woning] van verdachte [verdachte] , waar medeverdachte [medeverdachte] ook verbleef. Daarnaast heeft aangever een schuld opgebouwd bij [verdachte] en/of [medeverdachte] wegens (1) een huurachterstand betreffende de aan hem verhuurde studio aan de [straatnaam 1] te Deventer en (2) door bier te drinken uit het restaurant zonder daarvoor te betalen. Om zijn schulden te kunnen afbetalen, bleef [slachtoffer 1] bij de verdachte en diens medeverdachte werken. Ook gaf hij om die reden zijn bankpassen af aan verdachte [verdachte] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Volgens de officier van justitie vinden de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] over hetgeen hij heeft meegemaakt steun in andere bewijsmiddelen en kan van die verklaringen worden uitgegaan. Zo heeft aangever jarenlang tegen anderen verteld wat hij op zijn werk meemaakte, terwijl hij op dat moment nog werkzaam was bij de verdachte en diens medeverdachte. Verder is hij op een juiste manier verhoord en worden zijn verklaringen bevestigd door andere getuigen en documenten die zijn aangetroffen, zoals arbeidscontracten, loonstroken en dergelijke. De officier van justitie heeft onder andere aangevoerd dat [medeverdachte] aangever heeft benaderd om voor hem en zijn broer [verdachte] te komen werken. Daarnaast hebben de verdachten vanuit hun positie als werkgever misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangever. Volgens de officier van justitie deden de verdachten dit met het oogmerk van uitbuiting van aangever. Zo moest aangever lange dagen maken, verdiende hij nauwelijks iets en moest hij zijn hoge schulden die hij daar opbouwde terugbetalen. Door de manier waarop hij door de verdachten werd behandeld, voelde hij zich verplicht om bij hen te blijven werken. De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachten veel geld hebben verdiend met de uitbuiting van aangever.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] dient te worden vrijgesproken van mensenhandel. Dit omdat de verklaringen van aangever ongeloofwaardig zijn, terwijl de verklaringen van verdachte juist wel geloofwaardig zijn en ondersteund worden door ander bewijs. De verdediging heeft ook gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk tot uitbuiting van aangever had, laat staan dat verdachte aangever zou hebben uitgebuit.
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f, eerste lid aanhef, sub 1, sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De wettekst in sub 1 en in sub 6 stelt expliciet de voorwaarde voor strafbaarheid dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Hoewel die voorwaarde voor strafbaarheid niet expliciet in sub 4 wordt genoemd, moet ook voor strafbaarheid van hetgeen is vermeld in sub 4 worden uitgegaan van “oogmerk van uitbuiting”. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, overwogen dat de in artikel 273f, eerste lid aanhef, sub 4 Sr, omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In zijn arrest van 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, heeft de Hoge Raad overwogen dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van uitbuiting onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank moeten beoordelen of verdachte [verdachte] het oogmerk van uitbuiting van aangever heeft gehad, dan wel dat hij aangever heeft uitgebuit. In dit kader zijn de verklaringen van aangever van belang, omdat juist zijn verklaringen de belangrijkste onderbouwing vormen van de bewijsconstructie van de officier van justitie. De rechtbank zal daarom eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever beoordelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
Aangever heeft in zijn verhoren onder andere verklaard dat hij werkte van 11.00 uur tot 23.00 uur (pagina 235 van het dossier) en dat hij feitelijk geen vrije dagen had (pagina 287). In het restaurant in de [straatnaam 1] werkte hij 6 dagen per week, gemiddeld 12 uur per dag (pagina 341). In het restaurant in de [straatnaam 2] werkte aangever 7 dagen per week, gemiddeld 13 uur per dag (pagina 341). Hij heeft verder verklaard dat hij € 20,- per dag verdiende (pagina 235).
De verklaringen van aangever worden deels ondersteund door de verklaringen van zijn zus [naam 2] , zijn ex-vriendin [naam 3] en ambulant hulpverlener bij het Leger des Heils [naam 4] . Hetgeen deze getuigen hebben verklaard over hoe aangever werd behandeld door verdachten is echter afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten aangever. De getuigen hebben de werkzaamheden en de werkomstandigheden niet zelf waargenomen. Zij hebben gedurende een aantal jaren van aangever gehoord wat hij zou hebben meegemaakt in zijn werk voor de verdachten. De rechtbank heeft evenwel geconstateerd dat hierbij sprake is van wisselende verklaringen ten aanzien van de werktijden van aangever en het loon dat hij daarvoor ontving.
Wat betreft de werktijden van aangever heeft de rechtbank het navolgende geconstateerd.
Volgens [naam 2] , de zus van aangever, heeft aangever haar verteld (pagina 414) dat hij alle dagen, behalve de maandagen, moest werken (pagina 388). Volgens haar werd hij om 15.00 uur in Apeldoorn opgehaald om te gaan werken (pagina 389).
[naam 3] , de ex-vriendin van aangever, heeft van aangever gehoord dat hij al om 08.00 uur moest beginnen met voorbereiden, zeven dagen in de week. Daarbij werkte hij soms tot voorbij half drie ’s nachts (pagina 415). Bij de rechter-commissaris heeft [naam 3] verklaard dat zij ervan uitging dat aangever altijd werkte totdat hij rond 03.00 uur, 04.00 uur thuis kwam en dat hij na zijn werk niet eerst nog biertjes dronk.
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat zij in de periode februari/maart 2013 tot oktober 2013 wekelijks contact had met aangever. Zij had meestal om 10.00 uur een afspraak met hem en dan kon hij daarna direct door naar zijn werk. Aangever had haar verteld dat hij dagelijks moest werken; eigenlijk was hij ’s maandags vrij, maar dan moest hij toch vaak werken (pagina 394).
Uit de gespreksverslagen die door medewerkers van het Leger des Heils zijn opgesteld, blijkt echter het volgende over de werktijden van aangever. De rechtbank begrijpt dat het hierbij gaat om verslagen van gesprekken die ten tijde van het opstellen van die verslagen zijn gevoerd met aangever. Om die reden hecht de rechtbank grote waarde aan deze verslagen. Op 5 maart 2013 heeft aangever bij het Leger des Heils verklaard dat hij als dagbesteding als vrijwilliger kookte in het wijkcentrum [naam wijkcentrum] in Apeldoorn (p. 1692). In het weekend voorafgaand aan 1 mei 2013 heeft aangever een etentje met zijn familie gehad (pagina 1709). Op 10 juni 2013 heeft hij aangegeven dat hij een aantal dagen vrij had en er moeite mee had om de hele dag niets te doen en te hangen (pagina 1739). Op dinsdag 11 juni 2013 ging aangever ‘s middags spullen halen in het ziekenhuis (pagina 1737). Op woensdag 12 juni 2013 ging aangever ‘s middags barbecueën bij vrienden van zijn vriendin en hem, de vrijdag daarna zou hij weer gaan werken (pagina 1740). De twee dagen voorafgaand aan 9 juli 2013 was aangever vrij (pagina 1757). Begin oktober 2013 heeft aangever verklaard dat hij van 12.00 uur tot 17.00 uur heeft gewerkt (p. 1795). Op woensdag 30 oktober 2013 kreeg aangever om 12.30 uur in zijn nieuwe woning de sleutel van die woning (p. 1827). Daarna is hij naar het gemeentehuis gegaan om zijn verhuizing door te geven (p. 1828). Op maandag 11 november 2013 startte aangever met werken bij [bedrijfsnaam 1] in Apeldoorn (pagina 1844). Hij werkte daar van maandag tot en met donderdag (pagina 1849). Op 20 november 2013 verklaarde aangever dat hij weer in hetzelfde restaurant in Deventer werkt. Hij heeft dan inmiddels een contract voor 15 uren per week gekregen en kreeg een vast bedrag per dag. Er zou nog worden gekeken of hij ook een contract voor 40 uren in de week kon krijgen (pagina 1858). Daarbij heeft hij zich met name beklaagd over de curatele waar hij van af wilde, omdat hij een eigen zaak wilde beginnen. Op dinsdag 7 januari 2014 heeft aangever ongeveer 3 uurtjes gewerkt (pagina 1884). Op dinsdag 28 januari 2014 had aangever om 11.45 uur een afspraak met de revalidatiearts in het ziekenhuis (pagina 1886). Op dinsdag 24 juni 2014 heeft aangever overdag een rondleiding bij [bedrijfsnaam 2] gehad. Op woensdag 2 juli 2014 zou aangever aan het eind van de middag naar zijn vriendin gaan; hem was door zijn bazen toegezegd dat hij rond 17.30 uur weg mocht gaan (pagina 1936). In de eerste week van juli 2014 heeft aangever bij [bedrijfsnaam 3] gewerkt (pagina 1937). Op donderdag 18 september 2014 heeft aangever om 10.30 uur een intakegesprek bij Tactus Deventer gehad met aansluitend een gesprek met de psycholoog (pagina 1950).
Aangever heeft tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 19 oktober 2017 verklaard dat hij altijd naar waarheid heeft verklaard en dat hij nooit heeft gelogen bij het Leger des Heils. Verder heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet altijd eerlijk is geweest tegen zijn ex-vriendin [naam 3] over zijn werktijden om te verbloemen dat hij na afloop van zijn werk nog naar het café ging.
Wat betreft het loon dat aangever verdiende met zijn werkzaamheden voor de verdachten overweegt de rechtbank het navolgende. De zus van aangever, [naam 2] , heeft verklaard dat aangever haar heeft verteld dat hij slechts € 1,- per uur verdiende (pagina 388). Dit zou na de ondercuratelestelling zijn geweest
(de rechtbank begrijpt: na 14 maart 2014). Aangever heeft in zijn verhoren verklaard dat hij vanaf het begin tot aan de verhuizing naar het restaurant aan de [straatnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: tot aan mei 2015)€ 230,- per week verdiende (pagina 347). Volgens getuige [naam 3] heeft aangever haar verteld helemaal niets te verdienen en bovendien een huurschuld op te bouwen (pagina 416). Uit de gespreksverslagen van het Leger des Heils volgt dat aangever op 30 april 2014 heeft verklaard dat hij € 8,- per uur en € 500,- per maand verdiende (pagina 1913). In een gespreksverslag van 10 april 2014 staat dat aangever per week € 230,- contant ontvangt (pagina 1912). De rechtbank overweegt hierbij nog dat sprake was van ‘zwarte verdiensten’ zodat alle bedragen als netto-inkomsten moeten worden aangemerkt.
De rechtbank neemt daarnaast de inhoud van het verslag dat de moeder van aangever heeft geschreven in aanmerking. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat aangever in zijn jeugd met gemak stal en loog en dat hij in geen enkel opzicht te vertrouwen was (pagina’s 1965 en 1966).
Getuige [naam 5] is een ex-vriendin van aangever en heeft een kind van hem. Zij heeft onder andere verklaard dat aangever eigenlijk nooit de waarheid spreekt (pagina 410).
De getuigen [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever niet anders door de verdachten werd behandeld dan dat het andere personeel door hen werd behandeld. De verdachte en zijn medeverdachte gingen op een normale manier met hun personeel om. Een paar van hen hebben ook gezien dat aangever aan het einde van de avond werd uitbetaald. Het voorgaande geldt ook voor de getuigen [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] . Laatstgenoemde heeft verklaard ook zelf contante betalingen, van ongeveer € 30,- per dag, aan aangever te hebben gedaan (pagina 496). Al deze getuigen bevestigen hetgeen verdachte [verdachte] heeft verklaard, te weten dat het personeel, inclusief aangever, zwart werd uitbetaald en dat de registratie van de contante loonbetalingen werd bijgehouden op losse papiertjes die in een mandje werden bewaard. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat een dergelijk mandje met papiertjes inderdaad is aangetroffen (pagina’s 506, 1105, 1274 t/m 1308 en 1520) op welke papiertjes de naam van aangever vele malen is vermeld. Ook is op die papiertjes te lezen dat kennelijk betalingen van ongeveer € 30,- per dag aan aangever werden gedaan, evenals aan andere werknemers.
Ten aanzien van de schulden wegens huurachterstand en de niet-afgerekende consumpties overweegt de rechtbank nog dat zich in het dossier verschillende door aangever ondertekende schuldbekentenissen bevinden (pagina’s 1493 resp. 1492), waarop een steeds lagere schuld is vermeld. De rechtbank leidt hieruit af dat de schuld in de loop van de tijd aanmerkelijk is geslonken, hetgeen te verklaren valt door de aflossingen waarover verdachte [verdachte] heeft verklaard (pagina’s 107 tot en met 112). Hierin ziet de rechtbank eerder een bevestiging van de verklaring van verdachte [verdachte] dan van die van aangever.
De rechtbank constateert dat er sprake is van forse, met elkaar onverenigbare tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van aangever enerzijds en de inhoud van de overige bewijsmiddelen anderzijds. Bovendien ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding om aan te nemen dat aangever het niet zo nauw nam met de waarheid.
Het dossier biedt aldus onvoldoende, uit objectieve bron afkomstig, steunbewijs voor hetgeen aangever heeft verklaard over de manier waarop hij door de verdachte [verdachte] en diens medeverdachte [medeverdachte] werd behandeld met betrekking tot zijn verdiensten, zijn werktijden en het beweerdelijke gebruik van de schulden als drukmiddel. De rechtbank heeft dan ook niet op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging dat sprake was van uitbuiting - of enig oogmerk daartoe - van aangever door verdachte [verdachte] en diens medeverdachte [medeverdachte] . Nu derhalve niet is voldaan aan de voorwaarde van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel, zal de rechtbank verdachte [verdachte] ten aanzien van dit feit geheel vrijspreken.
Met betrekking tot de diefstal (feit 2)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Volgens de officier van justitie heeft verdachte [verdachte] in de periode van 22 september 2014 tot en met 9 juni 2016 opnames en betalingen tot een groot bedrag gedaan van de bankrekeningen van aangever [slachtoffer 1] . Daarbij stelt de officier van justitie dat verdachte [verdachte] dit samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan, zodat sprake is van medeplegen of diefstal in vereniging. Uit de tapgesprekken volgt immers dat medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte [verdachte] over de pinpas(sen) van aangever kon beschikken. Verder reed medeverdachte [medeverdachte] in dezelfde auto als verdachte [verdachte] , zodat beiden over de zich in die auto bevindende pinpas(sen) konden beschikken. Bovendien woonden [medeverdachte] en [verdachte] in hetzelfde huis en voerden zij een gezamenlijke bedrijfsvoering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, [verdachte] , dient te worden vrijgesproken van diefstal in vereniging. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte de bankpasjes en banktegoeden van aangever rechtmatig onder zich had, omdat aangever en de verdachte dit hadden afgesproken ter aflossing van de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] .
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard (pagina’s 335 en 336) dat hij een schuld had bij de verdachten, doordat hij tegen de afspraak in geen huur heeft betaald voor een studio boven het restaurant in de [straatnaam 1] en doordat hij meer bier op het werk dronk dan hij had opgeschreven en afgerekend. Volgens aangever heeft hij zijn bankpassen aan verdachte [verdachte] afgegeven ter aflossing van zijn schuld (pagina 345). Aangever hoopte ook dat zijn schuld snel zou zijn afgelost (pagina 359). Verdachte [verdachte] had hem gezegd dat alles dat hij van de bankrekening af zou halen, in mindering zou worden gebracht op de schulden en bij afbetaling van alle schulden zou aangever zijn bankpassen weer terug krijgen (pagina 344). Aangever heeft verder verklaard dat hij verdachte [verdachte] toestemming heeft gegeven om van zijn rekeningen te pinnen. Het doel daarvan was dat hij eerder van zijn schuld af zou zijn (pagina 345). Aangever heeft tweemaal zijn bankpassen teruggevraagd en teruggekregen (pagina 360), waarna hij de bankpassen weer aan verdachte [verdachte] heeft gegeven.
Aangever heeft zijn bankrekeningen laten blokkeren nadat hij met de rechercheurs van de Inspectie SZW in gesprek was gekomen.
Verdachte [verdachte] heeft (schriftelijk; pagina’s 1554-1567) verklaard dat de huurschuld van aangever aan hem in mei 2014 is ontstaan. Aangever mocht een studio boven het restaurant in de [straatnaam 1] huren voor € 650,- per maand. Het restaurant zou vanwege een huurachterstand bij de verhuurder voor 2 april 2015 ontruimd worden. Aangever had op dat moment al een huurachterstand van € 6.000,-. Verdachte [verdachte] heeft toen aan aangever gevraagd wanneer hij zijn huurachterstand zou betalen. Aangever kon daarop geen antwoord geven en zij spraken af dat zij een betaalregeling zouden treffen. Volgens verdachte [verdachte] kwam aangever eind mei 2015 bij hem langs met de mededeling dat hij geld terug wilde betalen. Verdachte [verdachte] stond op het punt om zijn kinderen uit Duitsland op te halen en had haast. Daarom heeft aangever zijn passen met pincode aan verdachte [verdachte] gegeven. Aangever zei tegen hem dat hij het geld wel mocht pinnen. Verdachte [verdachte] heeft daarna ook daadwerkelijk geld opgenomen van de bankrekening(en) van aangever. Zo’n twee weken later wilde verdachte [verdachte] naar zijn zeggen de passen teruggeven aan aangever, maar aangever gaf aan dat dit niet nodig was en dat verdachte [verdachte] dan alles goed kon bijhouden.
Daarnaast heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij alles netjes heeft bijgehouden en dat hij de schuldbekentenis na verloop van tijd heeft aangepast naar € 3.500,-. Deze schuldbekentenissen waren opgemaakt in tweevoud zowel hij als aangever had een exemplaar.
Getuige [naam 13] heeft verklaard dat verdachte [verdachte] een schuldlijst bijhield voor aangever.
Bij doorzoekingen in de woning van verdachte [verdachte] in [woonplaats] en het restaurant aan de [straatnaam 2] in Deventer zijn onder meer twee schuldbekentenissen aangetroffen, alsmede een betalingsherinnering. Uit de betalingsherinnering van 15 augustus 2014 blijkt dat aangever op dat moment een betalingsachterstand van € 2.900,- had.
In het dossier bevinden zich twee door aangever ondertekende schuldbekentenissen (pagina’s 1493 resp. 1492), waarop een steeds lagere schuld is vermeld. Ter terechtzitting is gebleken dat de schuldbekentenis van € 6.000,- op pagina 1493 onjuist gedateerd is; dat moet zijn 20 juli 2015. Blijkens de andere aangetroffen schuldbekentenis bedroeg de schuld van aangever op 31 maart 2016 nog € 3.150,-.
De rechtbank leidt hieruit af dat de schuld in de loop van de tijd aanmerkelijk is geslonken, hetgeen te verklaren valt door de aflossingen waarover verdachte [verdachte] in zijn schriftelijke verklaring en tijdens zijn verhoren heeft verklaard (pagina’s 107 tot en met 112).Hierin ziet de rechtbank eerder een bevestiging van de verklaringen van verdachte [verdachte] dan van die van aangever.
Bij gebrek aan nadere gegevens in het dossier gaat de rechtbank uit van het navolgende. De rechtbank acht aannemelijk dat aangever vrijwillig zijn bankpassen met pincode aan verdachte [verdachte] heeft afgegeven. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte [verdachte] met toestemming van aangever bedragen van diens rekeningen heeft gepind ter aflossing van de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] . Dit wordt bevestigd door de beide schuldbekentenissen en ook door enkele camerabeelden van pintransacties waarop verdachte [verdachte] te zien is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aangever zijn bankrekeningen pas heeft laten blokkeren nadat hij in gesprek was geweest met de rechercheurs van de Inspectie SZW en nadat hij gestopt was met zijn werkzaamheden voor de verdachte en diens medeverdachte. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat hij hoopte dat zijn schuld snel zou zijn afgelost, leidt de rechtbank af dat deze – op zichzelf ongebruikelijke – aflossingsconstructie zijn instemming had.
Hoewel verdachte [verdachte] verklaard heeft niet alle pintransacties te hebben verricht, kan de rechtbank niet uitsluiten dat het geld dat verdachte [verdachte] heeft opgenomen of overgeboekt, ter aflossing van de schuld was. De rechtbank heeft in het dossier in elk geval geen ondersteunend bewijs aangetroffen voor het scenario dat verdachte [verdachte] , dan wel medeverdachte [medeverdachte] , meer geld van de bankrekeningen van aangever heeft gepind dan de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] groot was. Van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal verdachte [verdachte] daarom geheel vrijspreken van diefstal zoals ten laste gelegd onder feit 2.