ECLI:NL:RBGEL:2018:4130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
7043573
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van verpleegkundige wegens diefstal van medicatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verpleegkundige, eiser, en haar werkgever, Stichting Centrum voor Visueel Gehandicapte Ouderen, verweerder. Eiser was sinds 1 juli 2009 in dienst en werd op staande voet ontslagen wegens diefstal van slaapmedicatie. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet aanwezig was. Eiser had verklaard dat zij de medicatie had meegenomen om deze sneller aan patiënten te kunnen verstrekken, en ontkende dat zij de medicijnen had gestolen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van diefstal. Hierdoor was het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Eiser had aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De kantonrechter kende eiser een billijke vergoeding van € 25.000,00 toe, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.026,34 en een transitievergoeding van € 10.299,00. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7043573 \ HA VERZ 18-131 \ 406 \ 682
uitspraak van 27 september 2018
beschikking
in de zaak van
[naam eiser]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. J.C. Noordijk
en
de stichting
Stichting [verweerder] , Centrum voor Visueel Gehandicapte Ouderen
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. R. Bijlsma
Partijen worden hierna [eiser] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, tevens houdende verzoek voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, ingekomen ter griffie op 4 juli 2018
- het verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek ex artikel 7:671b BW, ingekomen ter griffie op 17 juli 2018
- de mondelinge behandeling van 16 augustus 2018 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van [eiser] en de wijziging van het verzoek
- de akte van [verweerder] van 30 augustus 2018
- de akte van [eiser] van 13 september 2018.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboorte datum en jaar] , is sinds 1 juli 2009 in dienst bij [verweerder] , laatstelijk in de functie van verpleegkundige voor 32 uur per week, tegen een bruto salaris van € 2.513,17 per maand exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg van toepassing. Voor zowel de werkgever als de werknemer is in de arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van één maand opgenomen.
2.2.
[verweerder] is een woonzorgcentrum met verpleegfunctie voor blinden en slechtzienden. De bewoners van [verweerder] zijn voornamelijk visueel gehandicapte ouderen (55+). In totaal zijn er bij [verweerder] ongeveer 150 werknemers werkzaam.
2.3.
[verweerder] hanteert een geneesmiddelendistributieprotocol, dat dateert van juni 2017. Hierin is onder meer vermeld dat een bewoner van [verweerder] zijn of haar geneesmiddelen zelf beheert tenzij hij of zij dat niet kan of wil. In dat geval neemt een verzorgende deze taak over. De in beheer gegeven medicatie wordt centraal bewaard. Een deel van de medicatie wordt gegeven vanuit de Cliënten Eenheid Verpakking (zakjes met medicatie per tijdstip, hierna CEV) en de overige medicatie vanuit de voorraad op de medicijnkar, afdeling of uit het geneesmiddelen kastje van de bewoner. Op de toedieningslijsten moet voor de medicatie uit de CEV worden getekend voor controle van het aantal en voor toediening per geneesmiddel. De niet in de CEV aanwezige deelbare medicatie wordt door de verpleegkundige/verzorgende ter plekke uit de geneesmiddelendistributiekar/kastje gehaald en aan de bewoner uitgedeeld, waarbij de werksystematiek in werkinstructie 2 en 3 wordt gevolgd. Hiervoor wordt getekend per geneesmiddel op de toedieningslijst.
Volgens werkinstructie 3 wordt bij “zo nodig” medicatie alleen geparafeerd op het moment van verstrekken of toedienen aan de bewoner.
2.4.
De apotheek levert slaapmedicatie in baxterrollen aan bewoners/patiënten die dit dagelijks krijgen. Aan andere patiënten wordt slaapmedicatie in doosjes geleverd.
2.5.
Op 1 maart 2018 is de heer [naam persoon] , directeur en bestuurder van [verweerder] , door een werkneemster op de hoogte gesteld van haar vermoeden dat er sinds geruime tijd slaap- en kalmeringsmedicijnen verdwenen uit de voorraad. Uit tellingen bleek dat ook nadien losse (dus niet in baxterrollen geleverde) slaapmedicatie met enige regelmaat verdween.
2.6.
Tijdens de nacht van 22 april 2018, gedurende welke [eiser] en een collega nachtdienst hadden, is opnieuw slaapmedicatie verdwenen. Uit gegevens van het elektrisch slotsysteem op de ruimte waarin de medicijnen worden bewaard, bleek dat alleen [eiser] die nacht in die ruimte was geweest. [verweerder] heeft toen Los bedrijfsrecherche ingeschakeld om nader onderzoek te doen.
2.7.
In het weekend van 19 mei tot 22 mei 2018 is een camera opgehangen in de ruimte waar zich de medicijnvoorraad bevindt. Omdat niet kon worden vastgesteld dat er medicijnen werden weggenomen, is in het weekend van 31 mei tot 4 juni 2018 opnieuw een camera geplaatst in de betreffende ruimte. .
2.8.
Op 7 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de voormalige leidinggevende van [eiser] , mevrouw [naam persoon] , de door [verweerder] ingeschakelde bedrijfsrechercheur de heer [naam persoon] , en [eiser] . Tijdens dat gesprek is [eiser] geconfronteerd met de camerabeelden. [eiser] heeft uitleg gegeven over de gevolgde procedure voor het verstrekken van (slaap)medicatie aan bewoners/patiënten van [verweerder] tijdens nachtdiensten. [eiser] heeft daarbij verklaard dat tijdens nachtdiensten werd afgeweken van het geneesmiddelendistributieprotocol, in die zin dat bepaalde (slaap)medicatie voor de patiënten gedurende de nachtdienst in een bruin potje werd gedaan, dat of in een postvak of in de nachtdienstlade werd bewaard, zodat de patiënten gedurende de nachtdienst sneller en beter konden worden voorzien van de betreffende medicatie. [eiser] heeft ontkend dat zij de medicijnen heeft weggenomen.
2.9.
Na dit gesprek is [eiser] op non actief gesteld, hetgeen door [verweerder] is bevestigd bij brief van 8 juni 2018. In deze brief is verder het volgende vermeld.
Deze non-actiefstelling duurt tot maximaal 13 juni 2018. De aanleiding hiervoor is dat wij nader onderzoek willen doen naar het verdwijnen van medicatie. Vanmiddag hebben wij kennis genomen van uw verklaring. Op grond van deze verklaring zullen wij komende dagen verder onderzoek doen.
Conform de CAO VVT, artikel 14.2 behoudt u gedurende de periode van non-actiefstelling het recht op salaris.
Ik wil u er nogmaals met klem op wijzen dat de informatie die ons op dit moment bekend is, reden is voor ontslag op staande voet. Omdat u hebt aangegeven dat de strafbare feiten, zoals door u gepleegd en aan u getoond op beeldmateriaal, onderdeel uitmaken van een breder in de organisatie verweven handelswijze, doen wij het verdere onderzoek. Indien dit onderzoek geen aanwijzingen oplevert voor de door u gesuggereerde handelswijze, en u zelf geen gebruik maakt van de u aangereikte “klokkenluidersregeling” resteert ons geen andere uitweg dan voornoemd ontslag. Zoals gisteren besproken volgt na een dergelijk ontslag een melding bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd, en zal er aangifte gedaan worden bij de politie.
2.10.
[eiser] heeft op 11 juni 2018 per e-mail als volgt op voornoemde brief gereageerd.
Hierbij bevestig ik de ontvangst van je schrijven dd. 8juni 2018, waarin je dreigt om mij op staande voet te ontslaan vanwege een vermeend “strafbaar feit”. Ik verzoek je dit strafbaar feit te omschrijven en/of te kwalificeren, zodat ik je beschuldiging(en) kan begrijpen en me daartegen kan verweren, in je schrijven blijf je hier vaag over. Ik ben ervan overtuigd dat ik geen strafbare feiten heb gepleegd en ben ook niet van plan om enig strafbaar feit toe en/of aan te geven, zoals jij in je schrijven wel stelt.
Je hebt mij op 7 juni jl. geschorst/non-actief gezet/van mijn werkzaamheden ontheven, als respons heb ik op dezelfde dag bezwaar gemaakt tegen jouw beslissing middels een e-mailbericht, omdat ik het niet eens ben met de aantijgingen van jouw zijde en dat ik deze ontken en betwist -zie bijlagen-.
De beelden die heimelijk zijn opgenomen, zonder dat daarvoor de ondernemingsraad betrokken is geweest, zijn mijn inziens wederrechelijk verkregen (art. 27 WOR). Daarbij ben ik bijzonder nieuwsgierig naar de (belangen)afweging die je hebt gemaakt om inbreuk te maken op de privacy van de werknemers van [verweerder] . Ik hoop dat deze schending van de privacy geen grotere vormen heeft aangenomen. Dit had van te voren zeker met de ondernemingsraad besproken (art. 27 WOR) moeten worden.
Je geeft in je schrijven dd. 8 juni jl. aan dat “de informatie” zoals die bij jou bekend is reden is voor ontslag op staande voet, kan je voor mij toelichten wat voor “informatie”?
Ik vind de non-actiefstelling/schorsing een enorm ingrijpende maatregel. Ik ben inmiddels een kleine 10 jaar in dienst voor [verweerder] en in die periode heb ik altijd naar eer en geweten gehandeld. Ik heb geen enkele smet op mijn blazoen gehad, dat kan je in de beoordelingen terugvinden en alle functioneringsgesprekken zijn tot op heden positief verlopen.
Ik wil je er tevens op attenderen dat ik niet gediend ben van jouw handelen in samenwerking met [naam persoon] de bedrijfsrechercheur. Tijdens het gesprek van 7 juni jl. is er meerdere malen gesuggereerd dat ik wederrechtelijk verkregen medicatie tot me zou hebben genomen. De beschuldigingen aan mijn adres met betrekking tot het wederechtelijk toe-eigenen van medicatie en het gebruik daarvan is wat mij betreft een persoonlijke aanval, die mijn goede naam en reputatie aantast. Daardoor was er sprake van een hevige gemoedstoestand, die tot op de dag van vandaag aanhoudt. Ik hoop dat je dat begrijpt. Tevens is er van jouw zijde meerdere malen gedreigd met een ontslag op staande voet, terwijl ik altijd aan mezelf werk, mezelf blijf ontwikkelen en naar eer en geweten handel. Tijdens het gesprek stond je er op om een verklaring op te stellen, die ik vervolgens moest ondertekenen. Ik was daar op dat moment niet aan toe. Begrijp je niet dat de valse beschuldigingen mij diep hebben geraakt en dat ik op dat moment niet in staat was om te begrijpen wat er aan de hand was? Ik werd, was en ben erg emotioneel
en ben nog steeds erg van slag en dat reken ik jou aan.
Ik heb tijdens het gesprek van 7 juni jl. aangegeven dat ik inderdaad in strijd met het medicatieprotocol heb gehandeld en de medicatie dat ik uit de medicatieruimte heb gepakt in een “bruin potje” heb gedeponeerd, zodat cliënten sneller en efficiënter kunnen worden geholpen. Ik sta echter achter mijn verklaring en herhaal dat de medicatie in het bruine potje zijn gedeponeerd ten behoeve van de cliënten. Ik wil je er tevens op wijzen dat in principe alle medewerkers van [verweerder] zichzelf toegang kunnen verlenen tot het “bruine potje”. Het potje is/was zoals ik tijdens het gesprek van 7 juni jl. ook al heb aangegeven in een postvak of in de nachtdienstlade terug te vinden.
Ik heb met betrekking tot de klokkenluidersregeling kennis genomen van de inhoud. Ik begrijp nu niet wat je van mij verlangt, omdat het voor mij onduidelijk is wat er dan van mij zou worden verwacht. Want, nogmaals in principe kunnen alle medewerkers van [verweerder] zichzelf toegang verlenen tot het “bruine potje”.
2.11.
Bij brief van 11 juni 2018 heeft [verweerder] [eiser] schriftelijk bevestigd dat zij op staande voet wordt ontslagen. In die brief is het volgende vermeld.
Hierbij bevestig ik dat u op staande voet en met onmiddellijke ingang bent ontslagen. De reden hiervan is dat u gedurende lange tijd medicatie heeft gestolen.
De hierboven beschreven omstandigheden vormen een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW. Op 7 juni 2018 hebben wij, in het kader van hoor en wederhoor, met elkaar gesproken en uw verklaring was dat u de beelden waarop de door gepleegde diefstal herkent. U realiseerde zich dat u niet hebt gehandeld zoals passende binnen het medicatie deel proces. U hebt geen verklaring gegeven voor het wegnemen van medicatie. Tijdens ons gesprek op 7 juni hebt u aangegeven dat de strafbare feiten, zoals door u gepleegd en aan u getoond op beeldmateriaal, onderdeel uitmaken van een breder in de organisatie verweven handelswijze. Dit hebben wij de afgelopen dagen nader onderzocht. Wij hebben geen nieuwe informatie gevonden die uw bewering ondersteunt. Daarnaast heb ik u de afgelopen dagen nadrukkelijk aangegeven dat u onder bescherming informatie kunt afgeven, conform de geldende klokkenluidersregeling. Hier hebt u geen gebruik van gemaakt.
Hiermee resteert ons geen andere uitweg dan voornoemd ontslag op staande voet op grond van artikel 7:678 BW.
Zoals besproken op 7 juni jl. volgt na een dergelijk ontslag een melding bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd, en zal er aangifte gedaan worden bij de politie.
2.12.
Diezelfde dag heeft [verweerder] haar werknemers per e-mail het volgende bericht.
De afgelopen maanden is er intensief onderzoek gedaan naar het verdwijnen van medicatie van cliënten van [verweerder] .
In eerste instantie heeft er een intern onderzoek plaatsgevonden om te onderzoeken waarom er medicatie verdwijnt. Hieruit bleek dat het vermoedelijk ging om stelen van medicatie door medewerkers. Omdat het stelen van medicatie een ernstig feit is, waarvan melding gedaan wordt bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en aangifte wordt gedaan bij de politie, is er een bedrijfsrecherche bureau ingeschakeld om het vermoeden verder te onderzoeken.
Uit dit onderzoek door de bedrijfsrechercheur is 1 verdachte medewerker naar voren gekomen.
Afgelopen donderdag heeft het gesprek plaatsgevonden met deze medewerker. De bedrijfsrechercheur heeft haar geconfronteerd met de verzamelde bewijzen en zij heeft een verklaring afgelegd.
De betreffende medewerker is op staande voet ontslagen en met onmiddellijke ingang niet meer werkzaam voor [verweerder] .
Het gaat om [naam eiser] .
Ik wil jullie dringend verzoeken:
 geen contact te hebben met de medewerker over de gepleegde feiten
 geen vragen over dit onderwerp van haar te beantwoorden
 geen inhoudelijke informatie beschikbaar te stellen aan haar.
2.13.
Op 11 juni 2018 heeft [verweerder] bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd melding gemaakt van de ontvreemding van de medicatie door [eiser] .
2.14.
Bij brief van 14 juni 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] [verweerder] bericht dat [eiser] niet akkoord gaat met het ontslag op staande voet en haar gesommeerd [eiser] weer toe te laten tot het werk.
2.15.
Op 28 juni 2018 heeft Los Bedrijfsrecherche in opdracht van [verweerder] een rapport opgemaakt waarin de onderzoeksbevindingen naar de diefstal van medicatie bij [verweerder] zijn weergegeven. Bij dit rapport zijn gevoegd: diverse verklaringen van medewerkers van [verweerder] , een verslag van het gesprek met [eiser] , het geneesmiddelendistributieprotocol van [verweerder] , de werkinstructie uitdelen van geneesmiddelen van [verweerder] , opgaven van door medewerkers van [verweerder] uitgevoerde tellingen van de medicijnvoorraad, aftekenlijsten van aan patiënten verstrekte medicatie, beschrijving van camerabeelden en de door de apotheek opgemaakte overzichten van geleverde medicatie.
2.16.
Op 4 juli 2017 heeft [verweerder] aangifte gedaan van diefstal (verduistering) van medicijnen door [eiser] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[eiser] verzoekt dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [verweerder] veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding aan [eiser] van € 41.196,00 bruto (zijnde een jaarsalaris);
b. aan [eiser] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toekent van € 5.026,34 bruto;
c. [verweerder] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een transitievergoeding ten bedrage van
€ 10.299,00 bruto;
d. [verweerder] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
e. [verweerder] veroordeelt in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] heeft ter zitting verklaard dat zij berust in de omstandigheid dat haar dienstverband door het ontslag op staande voet is geëindigd. Op de aanvankelijk verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet, het verzoek om [eiser] toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden en – bij voorlopige voorziening – verzochte (door)betaling van haar salaris behoeft dus niet langer te worden beslist.
[eiser] bestrijdt wel dat zij aan [verweerder] een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. [eiser] maakt dan ook aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, op een billijke vergoeding en op een transitievergoeding.
3.3.
[verweerder] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van [eiser] . Gelet op de berusting in het ontslag op staande voet, behoeft het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen bespreking.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

tijdigheid verzoeken
4.1.
[eiser] heeft de verzoeken betrekking hebbend op de billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is beëindigd (art. 7:686a lid 4, sub a BW). Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd (art. 7:686a lid 4, sub b BW).
berusting in ontslag op staande voet
4.2.
Nu [eiser] berust in het ontslag op staande voet, hoeft de kantonrechter geen oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. Aan de orde is of [eiser] aanspraak kan maken op een billijke vergoeding ex art. 7:681 BW, een transitievergoeding ex art. 7:673 BW en een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 10 BW.
dringende reden
4.3.
Allereerst dient beoordeeld te worden of [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [eiser] in strijd met art. 7:671 BW heeft opgezegd. Indien dat zo is, is [verweerder] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [eiser] verschuldigd. Tevens geldt dan dat [verweerder] in beginsel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. In dat geval kan de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 onder a BW een ten laste van de werkgever komende billijke vergoeding toewijzen aan de werknemer.
4.4.
Voor de vraag of in strijd met art. 7:671 BW is opgezegd, dient te worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW. Op grond van art. 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge art. 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.5.
De dringende reden die moet worden beoordeeld, is of [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of verduistering waardoor zij het vertrouwen van [verweerder] onwaardig is geworden. Genoegzaam is komen vast te staan dat deze reden ook voor [eiser] duidelijk was. Op 7 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de voormalig leidinggevende van [eiser] , de door [verweerder] ingeschakelde bedrijfsrechercheur en [eiser] , gedurende welk gesprek [eiser] is geconfronteerd met cameraopnames. Vervolgens is [eiser] op non actief gesteld, hetgeen [verweerder] bij brief van 8 juni 2018 heeft bevestigd. In die brief wordt gesproken over het verdwijnen van medicatie en het zich schuldig maken aan een strafbaar feit. Bij brief van 11 juni 2018 is aan [eiser] het ontslag op staande voet medegedeeld met als reden het gedurende lange tijd wegnemen van medicatie. Voor [eiser] is hiermee in ieder geval op 11 juni 2018 duidelijk geweest welke dringende reden tot het ontslag op staande voet heeft geleid.
4.6.
De dringende reden die is medegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 11 juni 2018 dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van (slaap)medicatie.
4.7.
Op 1 maart 2018 heeft een medewerkster van [verweerder] de directeur/bestuurder op de hoogte gesteld van de omstandigheid dat een verpleegkundige sedert enige maanden vermoedde dat er (slaap)medicatie van patiënten verdween. Die verpleegkundige had al enkele maanden tellingen van medicatie op afdeling BW1 (begeleid wonen) uitgevoerd. Zo werd voor een patiënt steeds 30 stuks [naam medicijn] geleverd, hetgeen tot 19 januari 2018 in totaal 240 tabletten waren voor 176 nachten, terwijl er op doktersrecept slechts één tablet per nacht mag worden gegeven. Bij een andere patiënt waren in vier dagen dertien slaaptabletten ‘gebruikt’, terwijl ook hier geldt dat slechts één tablet per nacht mag worden gegeven. Nadat uit tellingen bleek dat ook op andere afdelingen slaapmedicatie werd vermist, heeft een verpleegkundige in opdracht van [verweerder] in het weekend van 19 t/m 22 april 2018 de betreffende medicatie vóór aanvang én na afloop van de nachtdiensten geteld. In de nacht van zaterdag op zondag bleek opnieuw dat er medicatie was verdwenen, waarna werd geconstateerd dat [eiser] en haar collega Anja [naam persoon] nachtdienst hadden gehad. Van der Eijnden heeft vervolgens het elektrisch slotsysteem van de medicatieruimte van BW1 uitgelezen en hieruit bleek dat het slot die nacht alleen was geopend met de elektrische sleutel van [eiser] . Vervolgens is besloten om Los Bedrijfsrecherche in te schakelen.
4.8.
In het weekend van 3 t/m 6 mei 2018 bleek uit tellingen dat er opnieuw medicatie verdwenen was. [eiser] en [naam persoon] hadden toen dienst. Naar aanleiding daarvan is door [verweerder] besloten om een camera op te hangen in de medicatieruimte van BW1, die alleen gedurende de nacht in werking was. Uit de cameraopnames is volgens [verweerder] gebleken dat door [eiser] en [naam persoon] soms werd afgetekend op de aftekenlijst terwijl er geen medicatie werd meegenomen en dat er met terugwerkende kracht voor één of twee dagen werd afgetekend. Er is toen geen medicatie verdwenen. In het weekend van 31 mei 2018 t/m 4 juni 2018 is tijdens de nachtdiensten opnieuw een camera geplaatst. Op de beelden is volgens [verweerder] te zien dat [eiser] meerdere tabletten/capsules van enkele cliënten pakt en deze in haar zak stopt. Uit een tweede kar haalt [eiser] ook tabletten en deze stopt zij, zo stelt [verweerder] , ook in haar zak. Vervolgens legt [eiser] een leeg doosje van de slaapmedicatie op de kar en vermeldt ze daarop “bestellen aub”. Uit tellingen is gebleken dat er uit de eerste kar negentien tabletten zijn meegenomen, het aantal uit de tweede kar is onduidelijk. Op 7 juni jl. is [eiser] geconfronteerd met de beelden.
4.9.
Door [eiser] is niet betwist dat zij tijdens de nachtdienst van 4 juni 2018 pillen in haar zak heeft gestopt. Ter zitting heeft zij verklaard dat het er meer dan drie zijn geweest. De kantonrechter heeft [verweerder] verzocht om de camerabeelden over te leggen en heeft deze bekeken. Daarop is te zien dat [eiser] enkele keren iets (waarschijnlijk medicijnen) in de zak van haar uniform stopt, maar heel duidelijk is op de beelden niet te zien wat [eiser] precies doet. [eiser] heeft in haar akte van 12 september 2018 aangegeven dat zij enkele capsules in haar zak heeft gestopt, omdat het zogenaamde nachtdienstpotje nog bij haar collega [naam persoon] was, dat zij in een eerdere nacht geleende medicatie uit het nachtdienstpotje voor een andere patiënt heeft teruggelegd bij de betreffende patiënt en dat zij twee stuks medicatie in haar hand hield toen zij de medicatieruimte verliet, welke medicatie zij direct heeft verstrekt aan twee patiënten. De overige meegenomen medicijnen zou [eiser] bij haar terugkomst in het nachtdienstpotje op de teampost hebben gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat hetgeen [eiser] heeft verklaard over haar handelwijze juist is. De door [verweerder] overgelegde camerabeelden geven onvoldoende duidelijkheid over de beweerdelijke diefstal/verduistering door [eiser] . Bovendien is door [verweerder] en/of de door haar ingeschakelde bedrijfsrecherche niet vastgesteld dat [eiser] nog in het bezit was van de medicatie op het moment dat zij, na afloop van haar werkzaamheden, het pand van [verweerder] verliet. Het is dus ook mogelijk dat [eiser] de medicijnen heeft verstrekt aan patiënten en/of deze in het nachtdienstpotje heeft gestopt, welk potje overigens de volgende ochtend zoek was en later is aangetroffen bij collega [naam persoon] . Het potje bleek toen vijf stuks medicatie te bevatten. Er zouden die nacht volgens de uitgevoerde telling negentien pillen/capsules zijn verdwenen. Deze telling, maar ook eerdere tellingen, zijn evenwel steeds door één persoon uitgevoerd en niet (door een ander) gecontroleerd, zodat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van (een) foutieve telling(en). Tot slot kan – hoewel dat in strijd zou zijn met hetgeen door de arts is/wordt voorgeschreven – niet uitgesloten worden dat er meerdere slaaptabletten per nacht aan patiënten zijn gegeven. Dit alles in onderling verband en samenhang bezien maakt dat onvoldoende is komen vast staan dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of verduistering van (slaap)medicatie. Weliswaar heeft [eiser] zich met de door haar toegelichte handelwijze niet gehouden aan het geneesmiddelendistributieprotocol, maar dat maakt nog niet dat sprake is van diefstal en/of verduistering. Bovendien heeft collega [naam persoon] die zich eveneens niet heeft gehouden aan het protocol “slechts” een waarschuwing gekregen van [verweerder] . De kantonrechter concludeert dan ook dat een dringende reden voor het ontslag op staande voet ontbreekt.
vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.10.
Dit maakt dat [verweerder] een vergoeding aan [eiser] verschuldigd is, nu zij bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen opzegtermijn in acht heeft genomen.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging nog zou hebben geduurd. Partijen zijn overeengekomen dat voor beiden een opzegtermijn van één maand geldt. In artikel 7:672 lid 2 onder b BW is evenwel bepaald dat indien een dienstverband vijf jaar of langer heeft geduurd, maar korter dan tien jaar, de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn twee maanden bedraagt. Gesteld noch gebleken is dat bij cao hiervan is afgeweken, zodat [verweerder] [eiser] een bedrag van
€ 5.026,34 bruto (het bruto salaris van twee maanden) dient te voldoen als vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 11 juni 2018.
transitievergoeding
4.11.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [verweerder] aan [eiser] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is opgezegd. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. De kantonrechter kent aan [eiser] , indachtig het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW en de omstandigheid dat de hoogte van de transitievergoeding niet in geschil is, derhalve een transitievergoeding toe ten bedrage van € 10.299,00 bruto.
billijke vergoeding
4.12.
Tot slot verzoekt [eiser] betaling van een bedrag van € 41.196,00 bruto als billijke vergoeding, welk bedrag gelijk is aan haar jaarsalaris. [verweerder] heeft hiertegen aangevoerd dat de omvang van de vergoeding niet is onderbouwd.
4.13.
Uit artikel 7:681 lid 1 onder a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1 onder a BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [eiser] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen.
4.14.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo'n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt. In voormeld arrest gaat het over de billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW, waar, net als in het onderhavige geval, sprake is van een direct verband tussen de beëindiging van het dienstverband en het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever in de toekomst te voorkomen. Een specifiek punitief gehalte heeft de wetgever evenwel niet aan de billijke vergoeding willen toekennen, zo volgt ook uit voormeld arrest van de Hoge Raad. Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.
4.15.
Zoals hiervoor al is overwogen, is sprake van een niet rechtsgeldig gegeven ontslag, waarmee de ernstige verwijtbaarheid van [verweerder] is gegeven. De gevolgen van het ontslag kunnen niet geacht worden volledig te zijn gecompenseerd door de transitievergoeding.
Bij het vaststellen van de hoogte van een billijke vergoeding dient naar het oordeel van de kantonrechter, zoals ook in voornoemd arrest van de Hoge Raad is overwogen, te worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten indien de opzegging zou zijn vernietigd. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, gelet op de onberispelijke staat van dienst gedurende negen jaar, in ieder geval nog minstens een jaar zou hebben voortgeduurd. Hoewel [eiser] summier heeft gesteld hoe zij tot het verzochte bedrag is gekomen, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk geworden dat de gevolgen van het ontslag voor [eiser] groot zijn, in die zin dat [verweerder] aangifte heeft gedaan van diefstal/verduistering tegen [eiser] , dat het voorval is gemeld bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd, dat op de dag dat [eiser] op staande voet werd ontslagen direct een e-mail is verstuurd naar alle werknemers van [verweerder] waarin uiteen is gezet wat er was voorgevallen en dat [eiser] als gevolg daarvan op staande voet is ontslagen. Dat dit diffamerend is en mogelijk (ernstige) gevolgen heeft voor de verdere loopbaan van [eiser] als verpleegkundige is zeer wel aannemelijk. Dit terwijl [eiser] pas 31 jaar oud is en al negen jaar bij [verweerder] werkzaam was. Duidelijk is dat het voor [eiser] naar alle waarschijnlijkheid moeilijk zal zijn om een nieuwe baan te vinden in de zorg. Verder laat de kantonrechter nog meewegen dat [eiser] heeft meegewerkt aan het onderzoek. Met inachtneming van het voorgaande, alsook dat hiervoor reeds is geoordeeld dat [verweerder] [eiser] een transitievergoeding ten bedrage van € 10.299,00 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.026,34 bruto dient te betalen, zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 25.000,00 bruto.
De omstandigheid dat [eiser] er uiteindelijk voor heeft gekozen om tot toekenning van een billijke vergoeding te verzoeken en dat zij dus niet langer om vernietiging van de opzegging heeft verzocht, maakt dit niet anders en kan [eiser] overigens ook niet worden tegengeworpen. [eiser] heeft immers de vrijheid daarvoor te kiezen. De keuze van [eiser] voor een billijke vergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter bovendien alleszins te rechtvaardigen in het licht van de wijze waarop [verweerder] het dienstverband met [eiser] heeft opgezegd.
wettelijke rente
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding en de billijke vergoeding is - als onvoldoende gemotiveerd betwist - toewijsbaar als na te melden.
proceskosten
4.17.
[verweerder] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking aan [eiser] van een billijke vergoeding van € 25.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking aan [eiser] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van
€ 5.026,34 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking aan [eiser] van een transitievergoeding van € 10.299,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 679,00 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 79,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2018.