ECLI:NL:RBGEL:2018:3868

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 650
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toets Jaarrekeninglezen door de Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de beoordeling van de toets Jaarrekeninglezen door de Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten. Eiser, die de toets had afgelegd, ontving een onvoldoende. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de Examencommissie onzorgvuldig was voorbereid, omdat er geen vakkamer was ingesteld voor de toets. Dit was in strijd met artikel 5 van het Examenreglement, dat vereist dat bij de behandeling van elke toets een vakkamer, bestaande uit ten minste drie leden, moet worden samengesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, wat betekent dat de onvoldoende beoordeling blijft staan. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Examencommissie, en de rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, met uitzondering van de grond dat er geen vakkamer was ingesteld. De rechtbank heeft de Examencommissie de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen, wat uiteindelijk is gebeurd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen om de toets te beoordelen, niet kan worden ingewilligd, omdat dit buiten de competentie van de bestuursrechter valt. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1002 en het griffierecht van € 170 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten te Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser afgelegde toets Jaarrekeninglezen als onvoldoende beoordeeld.
Bij besluit van 22 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Verweerder heeft aan de gesloten vragen 1 extra punt toegekend en aan de open vragen 2 extra punten. Hiermee blijft het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. W.D. Bierens de Haan (Stichting Kring van Leidse Repetitoren). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.P. de Boer en mr. E.S. Panford.
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
Bij brief van 10 juli 2018 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij brief van 14 augustus 2018 heeft eiser zijn zienswijze omtrent het herstel van het gebrek gegeven.
Nadien heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank alle beroepsgronden van eiser verworpen met uitzondering van de beroepsgrond dat ten onrechte voor de behandeling van de toets Jaarrekeninglezen van eiser geen vakkamer is samengesteld. Die beroepsgrond slaagt. Uit artikel 5 van het Examenreglement volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij de behandeling van (ook) de toets Jaarrekeninglezen een vakkamer, bestaande uit ten minste drie leden, had moeten worden ingesteld. Dat is niet gebeurd. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 5 van het Examenreglement. De rechtbank acht dit gebrek echter herstelbaar als een vakkamer, bestaande uit ten minste drie leden, de behandeling van de toets Jaarrekeninglezen van eiser alsnog voor zijn rekening zou nemen. Dat staat in de tussenuitspraak van 13 juni 2018.
2. Verweerder heeft als reactie op die tussenuitspraak de brief van 10 juli 2018 aan de rechtbank gezonden. Voor zover verweerder in die brief het standpunt inneemt dat van een gebrek geen sprake is, omdat het instellen van een vakkamer niet van belang is, omdat de betrokken leden al bij het vaststellen van het toetsresultaat waren betrokken en de examencommissie formeel bevoegd is, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding terug te komen van het in de tussenuitspraak opgenomen oordeel. Los van de bevoegdheid van de examencommissie en de betrokkenheid van de genoemde leden bij het vaststellen van de toets, is in artikel 5 van het Examenreglement immers expliciet opgenomen dat een vakkamer voor de behandeling van elke toets moet worden ingesteld. Als verweerder van oordeel is dat het instellen van die vakkamer geen meerwaarde heeft, moet verweerder niet een dergelijk voorschrift in zijn reglement opnemen en zijn reglement wijzigen. De rechtbank blijft daarom bij haar oordeel als gegeven in de tussenuitspraak.
3. Bij de brief van 10 juli 2018 van verweerder zit verder ook een bijlage waarin prof. mr. G.P.M.F. Mols, mr. M.V. Lambooij en mr. K.C. Mensink verklaren dat zij als vakkamer de behandeling van de toets Jaarrekeninglezen van eiser van 18 juli 2017 voor hun rekening nemen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het gebrek hersteld. Voor de stelling van eiser dat prof. Mols niet voldoende deskundig is om deel uit te maken van de vakkamer Jaarrekeninglezen, zijn geen aanknopingspunten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het Examenreglement geen specifieke vereisten kent waaraan leden van de vakkamer moeten voldoen.
4. Het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen om de toets te laten beoordelen, zal de rechtbank afwijzen. De beoordeling van de toets valt namelijk buiten dit geding. Zoals ook al in de tussenuitspraak is overwogen, kan geen beroep worden ingesteld tegen een beoordeling van het kennen of kunnen. Een deskundige die de toets alsnog gaat beoordelen, onderzoekt dus iets dat buiten de competentie van de bestuursrechter in deze zaak ligt. Dat heeft geen zin.
5. Conclusie is, zo volgt uit de overwegingen van de tussenuitspraak, dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5 van het Examenreglement en (dus) niet zorgvuldig is voorbereid, omdat geen vakkamer was ingesteld voor de toets Jaarrekeninglezen. Verweerder vraagt in zijn brief van 18 juli 2018 om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat kan volgens de rechtbank niet. Nog daargelaten dat toepassing van artikel 6:22 van de Awb na een tussenuitspraak niet voor de hand ligt, heeft de rechtbank ook in die tussenuitspraak geen gebruik gemaakt van dat artikel omdat herstel van het gebrek nog een handeling van verweerder vergde. In dat geval kan artikel 6:22 van de Awb niet worden toegepast.
Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu het gebrek naar het oordeel van de rechtbank is geheeld, zal de rechtbank verder bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dat betekent dat de onvoldoende beoordeling blijft staan.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 501). Omdat de schriftelijke zienswijze na tussenuitspraak niet door gemachtigde is ingebracht en getekend, maar door eiser zelf, ziet de rechtbank geen aanleiding deze kosten te vergoeden. Vaste rechtspraak is namelijk, zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD8358, dat geen sprake is van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, wanneer een advocaat zijn eigen belangen behartigt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 170 aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1002.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.