ECLI:NL:RBGEL:2018:3860

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1945
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake huurtoeslag en vaststelling van het voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een huurder, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had een aanvraag voor huurtoeslag ingediend, maar de Belastingdienst had in een besluit van 13 april 2018 het voorschot huurtoeslag vastgesteld op € 0, wat eiser in zijn beroep aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet over een zelfstandige woonruimte beschikte, omdat hij niet de beschikking had over een eigen toilet. Echter, de rechtbank constateerde dat het besluit van de Belastingdienst in strijd was met het verbod van reformatio in peius, omdat het voorschot in een eerder besluit op € 155 was vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde zelf het voorschot huurtoeslag vast op € 155. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding, maar het griffierecht moest wel worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiser over 2017 vastgesteld op € 155.
Bij besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 april 2018 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiser over 2017 op € 0 vastgesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Koullali.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser huurt een bovenetage aan [adres] te [woonplaats] , van mevrouw [verhuurder] (hierna: verhuurder). De verhuurder houdt op de benedenetage een praktijkruimte voor reflexzonetherapie. Op 19 mei 2017 heeft eiser huurtoeslag aangevraagd.
2. Bij besluit van 22 oktober 2017 heeft verweerder een voorschot huurtoeslag toegekend en daarbij de ingangsdatum vastgesteld op 1 oktober 2017. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 december 2017 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Hierdoor kan in onderhavige procedure de ingangsdatum niet meer aan de orde worden gesteld.
3. Bij besluit van 9 februari 2018 heeft verweerder de huurtoeslag vastgesteld op € 155.
Bij brief van 9 maart 2018 is aan eiser medegedeeld dat de huurtoeslag € 155 blijft. Nu hiermee slechts sprake is van een herhaling van voornoemd besluit van 9 februari 2018, is de brief van 9 maart 2018 niet op rechtsgevolg gericht. Dit betekent dat deze brief niet als een besluit kan worden aangemerkt.
4. Bij het bestreden besluit van 13 maart 2018 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser over 2017 geen recht op huurtoeslag heeft. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, zonder de hoogte van de huurtoeslag vast te stellen. Bij besluit van 13 april 2018 heeft verweerder, in lijn met het besluit van 13 maart 2018, de huurtoeslag op € 0 vastgesteld. De rechtbank merkt het besluit van 13 april 2018 aan als onderdeel van het bestreden besluit van 13 maart 2018.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de woonruimte die eiser huurt niet als zelfstandige woonruimte kan worden aangemerkt, omdat hij niet de beschikking heeft over een eigen toilet met waterspoeling.
6. Eiser heeft betoogd dat hij wel degelijk een zelfstandige woonruimte huurt. Volgens eiser voldoet de woonruime namelijk aan alle geldende eisen. Daarbij wijst eiser erop dat zich op de begane grond een toilet bevindt. Weliswaar exploiteert de verhuurder op deze etage een praktijk voor reflexzonetherapie en maken de patiënten hiervan ook gebruik van dit toilet, maar dat komt maar sporadisch voor. Eiser kan worden aangemerkt als de hoofdgebruiker van dit toilet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet over een zelfstandige woonruimte beschikt. Daarbij is van belang dat in de overgelegde huurovereenkomst expliciet is vermeld dat het aanwezige toilet voor gezamenlijk gebruik is. Bovendien blijkt uit deze huurovereenkomst dat de huurder verantwoordelijk is voor de schoonmaakwerkzaamheden op de bovenetage en de verhuurder voor de schoonwerkzaamheden op de begane grond. Aangezien het toilet zich op de begane grond van de woning bevindt, vormt dit ook een indicatie dat eiser niet het exclusieve gebruik van het toilet heeft.
In dit verband wijst de rechtbank nog op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3392, waaruit volgt dat pas van een zelfstandige woning sprake is als de huurder exclusief de beschikking heeft over een toilet.
8. Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij in diverse telefoongesprekken met medewerkers van de Belastingdienst over de situatie heeft gesproken, en dat hem is gezegd dat hij een zelfstandige woning heeft en voor huurtoeslag in aanmerking komt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een rechtens te honoreren toezegging of verwachting van de zijde van de Belastingdienst. Niet valt na te gaan wat precies is gezegd door medewerkers van de Belastingdienst. Eventuele mededelingen van de zijde van de Belastingdienst zijn niet schriftelijk gedaan. Voorts zijn de medewerkers afhankelijk van de informatie die door de belanghebbende wordt verstrekt. Niet valt na te gaan of in dit geval de verstrekte informatie juist en compleet was.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het voorschot huurtoeslag vastgesteld op
€ 0. Dit is in strijd met het verbod van reformatio in peius. Dit verbod houdt in dat een persoon door het maken van bezwaar tegen een beslissing van een bestuursorgaan, niet in een nadeliger positie mag komen. Aangezien verweerder het voorschot huurtoeslag in het primaire besluit heeft vastgesteld op € 155 en in het bestreden besluit op € 0, is sprake van een dergelijke situatie. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van het voorschot huurtoeslag vast te stellen op € 155.
10.Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat voornoemde vaststelling van de hoogte van de huurtoeslag op een voorschotbeschikking ziet. Het gaat dus niet om een definitieve vaststelling.
11.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt het voorschot huurtoeslag vast op € 155;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.G. van den Berg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.