ECLI:NL:RBGEL:2018:3700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.9942
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van documenten door ex-partner op basis van gezag van gewijsde

In deze zaak heeft de man een vordering ingesteld tegen zijn ex-partner, de vrouw, met het verzoek om afgifte van dozen met documenten en foto's. Deze vordering is echter eerder door de rechtbank afgewezen in een vonnis van 30 juni 2010. De vrouw heeft zich verweerd door te stellen dat de man dezelfde vordering opnieuw instelt, wat in strijd is met het gezag van gewijsde, zoals geregeld in artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat hij andere stukken vordert dan eerder, en heeft geoordeeld dat de vordering van de man niet ontvankelijk is. De rechtbank heeft de vordering van de man afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat hij had moeten weten dat hij niet opnieuw om dezelfde stukken kon vragen. De kosten zijn begroot op € 78 aan griffierecht en € 143 aan eigen bijdrage, met een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2018.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL17.9942
[Eiser] tegen [verweerster]
Vonnis van 26 april 2018
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Familierecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL17.9942
Vonnis van 26 april 2018
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats],
eiser, hierna te noemen: de man,
advocaat J.F.M. van Weegberg,
tegen
[verweerster],
[woonplaats],
verweerster, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 29 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Ze hebben samen een dochter, [naam A], die op
1 juni 2005 is geboren. De vrouw had uit een eerdere relatie al een dochter, [naam B], die op 19 september 2003 is geboren.
2.2.
Op 30 juni 2010 heeft de rechtbank Arnhem een vonnis gewezen. De man had gevraagd dat de vrouw aan hem diverse documenten moest afgeven. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De man heeft een vordering ingesteld tegen de vrouw. De man stelt dat de vrouw papieren van de man heeft en dat zij deze niet wil afgeven. Deze papieren zouden in twee grote Pamperdozen zitten. De man vraagt de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen om over te gaan tot afgifte aan de man van de door de man genoemde twee grote Pamperdozen, althans dozen, met inhoud, onder meer bestaande uit papieren, foto's en andere bescheiden van de man, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of dagdeel, nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen, en met machtiging aan de man om dit vonnis ten uitvoer te
leggen met behulp van de sterke arm, nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het dit vonnis te voldoen, met veroordeling van de vrouw in de kosten, inclusief nasalaris van dit geding.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij vindt dat de vordering van de man niet inhoudelijk moet worden beoordeeld (niet-ontvankelijk) dan wel dat de vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft als eerste verweer gezegd dat de man dezelfde vordering heeft ingesteld als die hij eerder al had ingesteld en die in het vonnis van de rechtbank van 30 juni 2010 is afgewezen. De vrouw doet een beroep op het zogenaamde gezag van gewijsde, dat is geregeld in artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Je kunt niet twee keer een vonnis vragen over hetzelfde punt.
4.2.
Dit verweer van de vrouw slaagt. De man stelt zelf in de procesinleiding dat hij de vordering ‘wederom’ instelt. Ook heeft hij opgesomd welke stukken hij van de vrouw wil hebben (procesinleiding sub 6). Het gaat om dezelfde stukken als genoemd in het vonnis van 30 juni 2010 (rechtsoverweging 3.1). De man heeft niet gezegd, in ieder geval niet duidelijk genoeg, dat hij nu andere of ook andere stukken vraagt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de man hetzelfde vordert als eerder.
4.3.
Op grond van het genoemde wetsartikel 236 Rv kan dat niet. De uitspraak van
30 juni 2010 heeft bindende kracht tussen partijen. De man heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit oordeel van de rechter. Volgens hemzelf is er ook geen grond voor een verzoek tot herziening. De uitspraak van 30 juni 2010 blijft dus staan.
4.4.
De man heeft dus geen belang meer bij zijn vordering, omdat daarop al bindend door de rechter is beslist. Als dat het geval is, moet de vordering worden afgewezen, zo heeft de hoogste rechter in Nederland bepaald (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594).
4.5.
De vrouw vindt dat de man in de proceskosten moet worden veroordeeld. Normaal gesproken wordt in zaken tussen partijen die een relatie hebben gehad besloten dat zij ieder hun eigen proceskosten moeten betalen. De rechtbank vindt dat in deze zaak daarop een uitzondering moet worden gemaakt. De man had, in ieder geval na juridisch advies, kunnen weten dat hij niet dezelfde vordering nog een keer kan instellen. Door dat toch te doen, heeft ook de vrouw kosten moeten maken. De man moet deze kosten aan de vrouw betalen. De vrouw heeft haar vordering op dit punt beperkt tot het griffierecht dat zij heeft betaald en de door haar betaalde eigen bijdrage. Deze bedragen worden toegewezen. Ook de nakosten worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw begroot op € 78 aan griffierecht en € 143 aan eigen bijdrage,
5.3.
veroordeelt de man in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de man niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.