ECLI:NL:RBGEL:2018:3512

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4722ev
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting voor voetreflexzonetherapeute zonder BIG-registratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voetreflexzonetherapeute, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting over verschillende kwartalen, waarbij zij stelde dat zij recht had op vrijstelling op grond van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Tot 1 januari 2013 gold deze vrijstelling ook voor niet-BIG-geregistreerden, maar na deze datum was de vrijstelling alleen van toepassing op BIG-geregistreerden. Eiseres, die niet BIG-geregistreerd is, had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2013, maar haar bezwaren tegen de latere kwartalen waren te laat ingediend, waardoor de Belastingdienst deze niet-ontvankelijk verklaarde.

De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien de omstandigheden van het geval. Eiseres was niet bekend met de nieuwe regelgeving en had gedacht dat zij geen bezwaar hoefde te maken tegen elk kwartaal afzonderlijk. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar van de Belastingdienst voor de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren en verklaarde deze bezwaren ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op teruggave van de betaalde omzetbelasting over de betrokken kwartalen, in totaal € 4.451. Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst, vooral in situaties waarin regelgeving verandert en belastingplichtigen mogelijk niet op de hoogte zijn van hun verplichtingen.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/4722 tot en met AWB 17/4727 en AWB 17/4730
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2018 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 28 juli 2017 op de bezwaren van eiseres tegen de door haar over het tweede kwartaal 2013 tot en met het vierde kwartaal 2014 voldane omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en mr. [A] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de niet-ontvankelijkheid betreffen voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2013 en het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2014;
  • verklaart de bezwaren ontvankelijk en voorziet zelf in de zaken door te bepalen dat verweerder de betaalde omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2013 en het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2014 ten bedrage van respectievelijk € 861, € 610, € 806, € 702, € 463, € 432 en € 577 aan eiseres zal restitueren;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 33,88;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam als voetreflexzonetherapeute en zij is lid van de Nederlandse Vereniging van Voetreflextherapeuten (NVVT). Eiseres is geregistreerd bij de Stichting Register Beroepsbeoefenaren complementaire zorg (De Stichting RCBZ).
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door eiseres de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en gold deze alleen nog voor BIG-geregistreerden. Omdat eiseres niet BIG-geregistreerd is, diende zij op grond van de Wet OB omzetbelasting in rekening te gaan brengen en op aangifte voldoen. Diverse beroepsverenigingen zijn tegen deze wijziging procedures gestart in verband met strijd met Europees recht.
3. Op 26 april 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de door haar over het eerste kwartaal 2013 voldane omzetbelasting. In het bezwaarschrift heeft eiseres het volgende vermeld:
“ Met verwijzing naar (…het arrest Solleveld van het Europese Hof van Justitie, rb.) laat ondergetekende middels dit schrijven weten dat zij – vanaf 1 januari 2013 – onder protest de haar door de Staat opgelegde BTW-heffingplicht op gezondheidskundige behandelingen van de mens vooralsnog onder bezwaar uitvoert op de door haar uitgevoerde (internationaal) erkende medische verrichtingen en – voor zover van toepassing – ingevolge daarvan ook onder protest deze omzetbelasting afdraagt. Gelet op het feit dat het communautaire recht prevaleert boven het nationaal recht en een en ander op termijn zou kunnen impliceren dat de Nederlandse Staat in strijd met dat recht handelt of heeft gehandeld door ondergetekende de heffingplicht van omzetbelasting op gezondheidskundige behandeling van de mens op te leggen, stelt ondergetekende de Staat der Nederlanden nu reeds aansprakelijk voor alle geldelijke alsook niet-geldelijke gevolgen van voornoemde opgelegde verplichting.”
4. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744, is gebleken dat het in bepaalde omstandigheden (voldoende kwaliteitsniveau) op grond van het arrest Solleveld ook zonder BIG-registratie mogelijk is onder de vrijstelling te vallen. Niet in geschil is dat eiseres aan die voorwaarden voldoet en dat haar diensten dus wel onder het bereik van de vrijstelling zijn blijven vallen.
5. Op 15 april 2015 heeft verweerder een ontvangstbevestiging aan eiseres verstuurd waarin is vermeld dat het bezwaarschrift tegen de voldoening van omzetbelasting over het tijdvak eerste kwartaal 2013 is ontvangen.
6. Bij brief van 30 november 2015 heeft eiseres alsnog bezwaar gemaakt tegen de door haar over het tweede kwartaal 2013 tot en met derde kwartaal 2015 voldane omzetbelasting. Daarbij heeft zij toegelicht dat uit een gesprek met een van de medewerkers van de Belastingdienst is gebleken dat tegen elk kwartaal bezwaar dient te worden gemaakt.
7. Bij brief van 8 februari 2017 heeft verweerder een overzicht gegeven van de tijdvakken waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. In dit overzicht zijn onder meer het eerste kwartaal 2013 tot en met het vierde kwartaal 2014 genoemd, waarbij is vermeld dat deze bezwaren niet-ontvankelijk zijn. Eiseres heeft hierop gereageerd door op het teruggestuurde sjabloon te vermelden dat de bezwaren wel ontvankelijk zijn.
8. In een brief van 3 maart 2017 van verweerder is vermeld dat de bezwaren tegen het eerste kwartaal van 2013 en tegen het eerste tot en met vierde kwartaal van 2015 gegrond zijn verklaard. Tevens is vermeld dat eiseres voor de niet-ontvankelijke bezwaarschriften tegen de kwartalen van 2013 en 2014 apart bericht zal ontvangen. Kennelijk is dit aparte bericht opgenomen in de uitspraak op bezwaar (die geen motivering bevat maar kennelijk uitvoert wat in de brief van 8 februari 2017 is aangekondigd).
9. In de uitspraak op bezwaar van 28 juli 2017 heeft verweerder beslist dat geen teruggaaf van de op aangifte voldane omzetbelasting wordt verleend voor de overige kwartalen waarvan de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn bevonden.
10. In geschil is of de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of verweerder is gehouden teruggaaf van omzetbelasting te verlenen.
11. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) staat tegen de op eigen aangifte voldane omzetbelasting bezwaar open. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 22j van de AWR bedraagt de bezwaartermijn zes weken en gaat deze termijn lopen met ingang van de dag na die van voldoening van de omzetbelasting.
12. In de brief van 30 november 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de door haar over het tweede kwartaal 2013 tot en met derde kwartaal 2015 voldane omzetbelasting. Deze bezwaren zijn dus (ruim) buiten de termijn ingediend. De bezwaren zijn daarom in beginsel niet-ontvankelijk. Dit is alleen anders indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is (artikel 6:11 van de Awb).
13. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang. Eiseres heeft ter zitting overtuigend verklaard dat zij dacht dat zij geen bezwaar hoefde te maken tegen elk kwartaal afzonderlijk. Tot 1 januari 2013 was zij geen BTW-ondernemer en was zij dus niet bekend met deze wet- en regelgeving. Vanaf deze datum werd zij ineens verplicht BTW-aangiften te doen. Daarnaast weegt mee dat sprake is van een aangiftebelasting waardoor er geen rechtsmiddelverwijzing is geweest die eiseres er op heeft gewezen dat zij per kwartaal bezwaar moest maken. Uit de brief van 26 april 2013 van eiseres blijkt bovendien dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de plicht om omzetbelasting te betalen. Daaruit blijkt haar bedoeling om voor alle volgende betalingen bezwaar te maken. Daarbij komt dat zij tot 15 april 2015 geen reactie en geen informatie van verweerder heeft ontvangen. Verder zijn zowel eiseres als verweerder ervan op de hoogte geweest dat beroepsgenoten en beroepsverenigingen procedures voerden over de belastingplicht en heeft verweerder eerst de uitkomst van deze procedures afgewacht voordat de bezwaren werden behandeld. Nadat eiseres een reactie van verweerder had ontvangen, heeft zij na enig onderzoek op 30 november 2015 kenbaar gemaakt dat zij ook bezwaar bedoelde te maken tegen het tweede kwartaal 2013 tot en met het derde kwartaal 2015. Dat zij niet direct heeft gereageerd op de brief van 15 april 2015 kan haar niet worden aangerekend. Aannemelijk is namelijk dat zij enige tijd nodig had om uit te zoeken wat er nodig was, zoals ter zitting is verklaard. Onder deze omstandigheden is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren over het tweede kwartaal van 2013 tot en met vierde kwartaal van 2014 achterwege had moeten blijven.
14. Verweerder heeft nog gesteld dat niet is gebleken dat eiseres een afspraak heeft gemaakt over het afwachten van nieuwe jurisprudentie. Deze stelling maakt de beoordeling niet anders. Eiseres was kennelijk niet van deze mogelijkheid op de hoogte en verweerder wel, maar verweerder heeft bijna twee jaar niet gecommuniceerd met eiseres. Hij had met eiseres kunnen afspreken dat eiseres kon volstaan met het indienen van één bezwaarschrift, maar heeft dit nagelaten (zie Besluit van 9 mei 2017, nr. 2017-1209, onderdeel 10). Ook heeft verweerder eiseres niet ervan op de hoogte gesteld dat zij zonder een dergelijke afspraak niet kon volstaan met één bezwaarschrift. Daarbij komt dat beide partijen op de hoogte waren van de op dat moment lopende procedures van de diverse beroepsverenigingen. Eiseres mocht er gezien de omstandigheden van uitgaan dat zij al geldig bezwaar had gemaakt over de in geschil zijnde kwartalen en dat geen aparte bezwaarschriften nodig waren.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard. Ter zitting hebben partijen voor dat geval ingestemd met een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen naar verweerder, maar zelf in de zaak voorzien. De uitspraak op bezwaar is vernietigd voor zover de bezwaren over het tweede kwartaal van 2013 tot en met het vierde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft deze bezwaren ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiseres in dat geval recht heeft op teruggaven van in totaal € 4.451 (€ 861, € 610, € 806, € 702, € 463, € 432 en € 577 over respectievelijk het tweede, derde en vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2014). De rechtbank heeft deze teruggaven daarom toegewezen.
16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiseres gevraagde reiskosten is verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 33,88. Eiseres heeft ter zitting verklaard het verzoek om vergoeding van de verletkosten in te trekken. Uiteraard dient verweerder ook het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.