Overwegingen
1. Eiser is werkzaam als psycholoog en hij is lid van de Vereniging voor Transpersoonlijke Psychiatrie en het Nederlands Verbond voor Psychologen, Psychotherapeuten en Agogen. Daarnaast is eiser lid van de Adviesgroep Bipolaire Stoornissen. Eiser is geregistreerd bij de Stichting Register Beroepsbeoefenaren complementaire zorg (De Stichting RCBZ).
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door eiser de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en gold deze alleen nog voor BIG-geregistreerden. Omdat eiser niet BIG-geregistreerd is, diende hij op grond van de Wet OB omzetbelasting in rekening te gaan brengen en deze op aangifte te voldoen. Diverse beroepsverenigingen zijn tegen deze wijziging procedures gestart in verband met strijd met Europees recht.
3. Op 23 mei 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het betalen van omzetbelasting. Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de voldoening van omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2013. Ter zitting is gebleken dat de eerste aangifte in 2013 betrekking had op het eerste, tweede en derde kwartaal van 2013 met een totaal bedrag van € 1.266. Partijen zijn er ter zitting echter van uitgegaan dat het bedrag van € 1.266 ziet op het tweede en derde kwartaal van 2013.
4. In het bezwaarschrift heeft eiser het volgende vermeld:
“ Tegelijkertijd maak ik hierbij bezwaar tegen het betalen van omzetbelasting. Dit bezwaar is gericht tegen de verschuldigdheid van omzetbelasting over mijn werkzaamheden bestaande uit het verlenen van individuele transpersoonlijke psychotherapie, waarvoor naar mijn mening, op grond van Europese jurisprudentie een btw-vrijstelling geldt.
De reden voor mijn bezwaar is gelegen in het feit dat de maatregel om mij btw-plichtig te stellen mogelijk strijdig is met de Europese regelgeving en jurisprudentie. Ter zake zal een (proef) procedure worden gevoerd, waarbij ik mij aansluit en de uitkomst daarvan ook op mij van toepassing is. Graag verzoek ik u dan ook vrijstelling, resp. teruggaaf van de over mijn werkzaamheden af te dragen omzetbelasting. Mocht u niet op mijn verzoek tot vrijstelling willen ingaan dan verzoek ik u dit bezwaar aan te houden totdat er in hoogste instantie in genoemde (proef) procedure is beslist.”
5. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744, is gebleken dat het in bepaalde omstandigheden (voldoende kwaliteitsniveau) op grond van het arrest Solleveld ook zonder BIG-registratie mogelijk is onder de vrijstelling te vallen. Niet in geschil is dat eiser aan die voorwaarden voldoet en dat zijn diensten dus wel onder het bereik van de vrijstelling zijn blijven vallen. 6. Op 15 april 2015 heeft verweerder een ontvangstbevestiging aan eiser verstuurd waarin is vermeld dat het bezwaarschrift tegen de voldoening van omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2013 is ontvangen.
7. Bij brief van 10 april 2017 heeft verweerder een toelichting gegeven op de behandeling van ontvankelijke en van niet-ontvankelijke bezwaren. Als bijlage bij de brief is een overzicht gegeven van de tijdvakken waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. In dit overzicht staat alleen het eerste kwartaal van 2013 genoemd.
8. Bij brief van 16 juli 2017 heeft eiser alsnog bezwaar gemaakt tegen de door hem over het tweede en derde kwartaal van 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2016 voldane omzetbelasting. Daarbij heeft hij toegelicht dat hij op 23 mei 2013 bezwaar heeft gemaakt, niet betreffende een bepaald tijdvak maar tegen de betaling van omzetbelasting in het algemeen voor zijn psychotherapeutische werkzaamheden.
9. In de brief van 7 augustus 2017 van verweerder is vermeld dat de bezwaren tegen het eerste kwartaal van 2013, tegen het eerste tot en met vierde kwartaal van 2015 en tegen het eerste kwartaal van 2016 gegrond zijn verklaard. Tevens is vermeld dat eiser voor de overige kwartalen apart bericht zal ontvangen. Kennelijk is dit aparte bericht opgenomen in de uitspraak op bezwaar (die geen motivering bevat maar kennelijk uitvoert wat in de brief van 10 april 2017 is aangekondigd).
10. In de uitspraken op bezwaar van 15 september 2017 heeft verweerder beslist dat geen teruggaaf van de op aangifte voldane omzetbelasting wordt verleend voor de overige kwartalen, waarvan de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn bevonden.
11. In geschil is of de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of verweerder is gehouden teruggaaf van omzetbelasting te verlenen.
12. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) staat tegen de op eigen aangifte voldane omzetbelasting bezwaar open. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 22j van de AWR bedraagt de bezwaartermijn zes weken en gaat deze termijn lopen met ingang van de dag na die van voldoening van de omzetbelasting.
13. In de brief van 16 juli 2017 heeft eiser ook bezwaar gemaakt tegen de door hem over het tweede en derde kwartaal 2013 tot en met vierde kwartaal 2014 voldane omzetbelasting. Deze bezwaren zijn dus (ruim) buiten de termijn ingediend. De bezwaren zijn daarom in beginsel niet-ontvankelijk. Dit is alleen anders indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is (artikel 6:11 van de Awb).
14. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang. Eiser heeft ter zitting overtuigend verklaard dat hij niet wist dat hij voor elk kwartaal afzonderlijk bezwaar had moeten maken. Tot 1 januari 2013 was hij geen BTW-ondernemer en was hij niet bekend met deze wet- en regelgeving. Vanaf deze datum werd hij ineens verplicht BTW-aangiften te doen. Daarnaast weegt mee dat sprake is van een aangiftebelasting waardoor er geen rechtsmiddelverwijzing is geweest die eiser er op heeft gewezen dat hij per kwartaal bezwaar moest maken. Uit de brief van 23 mei 2013 van eiser blijkt bovendien dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de plicht om omzetbelasting te betalen. Daaruit blijkt zijn bedoeling om voor alle volgende betalingen bezwaar te maken. Daarbij komt dat hij tot 15 april 2015 geen reactie en geen informatie van verweerder heeft ontvangen. Verder zijn zowel eiser als verweerder ervan op de hoogte geweest dat beroepsgenoten en beroepsverenigingen procedures voerden over de belastingplicht en heeft verweerder eerst de uitkomst van deze procedures afgewacht voordat de bezwaren werden behandeld. Nadat eiser een reactie van verweerder had ontvangen, heeft hij na enig onderzoek op 16 juli 2017 kenbaar gemaakt dat hij ook bezwaar bedoelde te maken tegen het tweede kwartaal 2013 tot en met het derde kwartaal 2015. Onder deze omstandigheden is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren over het tweede en derde kwartaal van 2013 tot en met het vierde kwartaal van 2014 achterwege had moeten blijven.
15. Verweerder heeft nog gesteld dat niet is gebleken dat eiser een afspraak heeft gemaakt over het afwachten van nieuwe jurisprudentie. Deze stelling maakt de beoordeling niet anders. Eiseres was kennelijk niet van deze mogelijkheid op de hoogte en verweerder wel, maar verweerder heeft bijna twee jaar niet gecommuniceerd met eiser. Verweerder had met eiser kunnen afspreken dat eiser kon volstaan met het indienen van één bezwaarschrift, maar heeft dit nagelaten (zie Besluit van 9 mei 2017, nr. 2017-1209, onderdeel 10). Ook heeft verweerder eiser niet ervan op de hoogte gesteld dat hij zonder een dergelijke afspraak niet kon volstaan met één bezwaarschrift. Daarbij komt dat beide partijen op de hoogte waren van de op dat moment lopende procedures van de diverse beroepsverenigingen. Eiser mocht er gezien de omstandigheden van uitgaan dat hij al geldig bezwaar had gemaakt over de in geschil zijnde kwartalen en dat geen aparte bezwaarschriften nodig waren.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard. Ter zitting hebben partijen voor dat geval ingestemd met een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen naar verweerder, maar zelf voorzien in de zaak. De uitspraak op bezwaar is vernietigd voor zover de bezwaren over het tweede kwartaal van 2013 tot en met het vierde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft deze bezwaren ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser in dat geval recht heeft op teruggaven van in totaal € 4.539 (€ 1.266, € 326, € 418, € 656, € 529 en € 1.344 over respectievelijk het tweede en derde kwartaal 2013, het vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2014). De rechtbank heeft deze teruggaven toegewezen.
17. De rechtbank heeft aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor beroepsmatige rechtsbijstand heeft de rechtbank een bedrag van € 751,50 toegewezen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De berekening is gebaseerd op 1 punt, met een waarde van € 501 per punt en een wegingsfactor 1,5 wegens het aantal zaken (meer dan drie), voor het opstellen van het beroepschrift. Er zijn geen punten voor de zitting en voor de bezwaarfase toegekend, omdat de gemachtigde niet bij de zitting was en blijkens zijn facturen ook geen bijstand heeft verleend in de bezwaarfase. Voor de door eiser gevraagde reiskosten en verletkosten is verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 32,74 (kosten openbaar vervoer) en € 75 (3 uur maal € 25). Totaal komt de proceskostenvergoeding dus uit op: € 859,24.
18. Uiteraard dient verweerder ook het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: