ECLI:NL:RBGEL:2018:3270

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3300
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor kap van bomen en herplantplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in verband met de uitbreiding van het bedrijventerrein "Nudepark". De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen zijn gekapt, maar dat er procesbelang bestaat vanwege de herplantplicht. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard omdat onduidelijk was wat er precies was aangevraagd en vergund, en omdat verweerder geen kenbare belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kapvergunning niet zorgvuldig is verleend, omdat niet duidelijk was voor welke bomen de vergunning was aangevraagd en verleend. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de belangenafweging door verweerder onvoldoende was gemotiveerd, en dat de herplantplicht niet adequaat was vastgesteld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zijn geheel vernietigd en het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats].

(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam)

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van bomen en het realiseren van een (tijdelijk) parkeerterrein met een omvang van 1400 parkeerplaatsen.
Bij besluit van 16 mei 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaargronden gericht tegen de aanleg van het parkeerterrein gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit op dit punt herroepen en de omgevingsvergunning voor het parkeerterrein geweigerd.
Verweerder heeft de bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen (hierna: kapvergunning) gedeeltelijk gegrond verklaard en deze omgevingsvergunning in stand gelaten onder het stellen van een nader voorschrift.
Bij besluit van 5 juli 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd door voorschrift 1 te vervangen.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. De zaak is behandeld door mr. A.E. Bovy. Namens eiseres zijn verschenen [eiseres], [eiseres], [eiseres] en [eiseres].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, A.G.J. Polman. Namens de derde-partij zijn verschenen [derde-partij] en [derde-partij].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder en eiseres de gelegenheid te geven met elkaar in overleg te treden over het herplantingsplan. Omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt is de zaak vervolgens op de zitting van 6 april 2018 behandeld door mr. drs. J.H. van Breda.
Namens eiseres zijn verschenen [eiseres], [eiseres], [eiseres] en [eiseres]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.J. Polman. Namens de derde-partij is [derde-partij] verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. De kapvergunning heeft betrekking op het kappen van bomen in verband met de uitbreiding van het bedrijventerrein “Nudepark”. In de kapvergunning is het voorschrift opgenomen dat pas tot het kappen van de bomen mag worden overgegaan nadat het bestemmingsplan “Nudepark II, fase 1” onherroepelijk is geworden. Op 30 augustus 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) uitspraak gedaan in de procedure tegen dat bestemmingsplan (ECLI:NL:RVS:2017:2365). Omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden. Op 2 september 2017 zijn vervolgens de bomen gekapt.
Procesbelang
2. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het geschil toekomt, moet zij beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835) vervalt het procesbelang bij een kapvergunning als de bomen zijn gekapt. In dat geval kan degene die beroep tegen de kapvergunning instelt met het beroep niet meer bereiken wat zij heeft beoogd, namelijk het voorkomen van de kap van de bomen en de bescherming van natuurwaarden. Er bestaat wel procesbelang als het beroep mede ziet op de herplant van bomen. Ook dat is vaste jurisprudentie. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BE9306).
Omdat het beroep van eiseres mede ziet op de herplant van de gekapte bomen, heeft eiseres procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden.
Aanvraag
3.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat onduidelijk is wat is aangevraagd en wat is vergund.
3.2.
De derde-partij heeft op 14 juli 2016 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de aanleg van het parkeerterrein. Uit de stukken blijkt niet dat de aanvraag op een later tijdstip is aangevuld met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook uit het primaire besluit blijkt niet waarvoor een kapvergunning is aangevraagd, en waarvoor deze is verleend. Op 3 maart 2017 – dus na het nemen van het primaire besluit – heeft verweerder de derde-partij op grond van dit artikel ook verzocht om aanvullende gegevens voor het beoordelen van de aanvraag, maar niet is gebleken dat de aanvraag is aangevuld.
In het primaire besluit staat weliswaar dat een kapvergunning is verleend, maar daaruit is niet af te leiden voor hoeveel en welke bomen dat is gebeurd. In het bestreden besluit wordt wel verwezen naar de rapportage “Inventarisatie/boominspectie” van Expedio Arbori van 9 mei 2014, die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd. In deze rapportage staat een lijst met 153 bomen alsmede 18 knotwilgen, weergegeven op een kaart. In de rapportage is gekeken of de bomen beeldbepalend zijn en of ze landschappelijke, cultuurhistorische, natuur-, dendrologische of recreatieve waarde bezitten. Daaraan is vervolgens een oordeel gekoppeld voor wat betreft het kappen (ja/nee). Van 20 bomen is aangegeven dat deze niet moeten worden gekapt.
De rechtbank begrijpt de verwijzing in het bestreden besluit naar de rapportage aldus dat een kapvergunning is aangevraagd en verleend voor de bomen die in de rapportage zijn voorzien van een positief oordeel met betrekking tot het kappen. Dit blijkt echter niet uit het bestreden besluit. In zoverre is het bestreden besluit niet zorgvuldig genomen, zodat de beroepsgrond slaagt.
Belangenafweging
4.1.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder in de belangenafweging te weinig gewicht heeft toegekend aan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van de bomen. Volgens eiseres blijkt uit het de rapportage van Expedio Arbori onvoldoende dat de waarden van de groenstructuur worden aangetast.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit, zoals toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, overwogen dat de in artikel 5, tweede lid, van de Bomenverordening opgenomen weigeringsgronden een limitatief-imperatief karakter hebben. Dat betekent volgens verweerder dat de kapvergunning moet worden verleend indien geen van die gronden zich voordoet. Volgens verweerder is dat het geval. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar de rapportage van Expedio Arbori.
4.3.
Artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2010 luidt als volgt:
“Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen.”
Artikel 5, eerste en tweede lid, van de Bomenverordening 2010 luiden als volgt:
“1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.
2. Een vergunning wordt onder verwijzing naar door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregels geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van een of meer van de volgende criteria en waarden:
- de boom is bepalend voor straat of stadsbeeld;
- de boom is van landschappelijke betekenis;
- de boom is van cultuurhistorische betekenis;
- de boom heeft een bijzondere natuurwaarde;
- de boom is van dendrologische betekenis;
- de boom heeft een bijzondere waarden voor recreatie en leefbaarheid.”
4.4.
Het verbod om zonder vergunning bomen te vellen, zoals vastgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2010, heeft tot doel de belangen van de waarden uit artikel 5, tweede lid, te beschermen.
De rechtbank merkt op dat uit de beoordeling van de (op zichzelf limitatieve) opsomming van criteria en waarden, zoals vermeld in artikel 5, eerste en tweede lid, anders dan verweerder stelt, niet een eenduidig oordeel kan worden afgeleid over de verlening of weigering van de gevraagde kapvergunning. Immers, nadat verweerder een beoordeling van de waarde van de bomen op grond van de factoren genoemd in dat artikellid heeft gemaakt of laten maken, moet hij, blijkens de tekst van het artikellid, de uitkomst van die beoordeling ten grondslag leggen aan een afweging van de belangen van (kort gezegd) behoud tegenover kap van een boom. In zoverre behoudt verweerder een zekere beslissingsruimte. Dat die ruimte eventueel beperkt kan zijn als de conclusie zou zijn dat een te kappen boom geen enkele waarde heeft, doet aan dat uitgangspunt niet af.
Hieruit volgt de rechtbank moet beoordelen of verweerder de kapvergunning bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat deze belangenafweging is gemaakt. Ook ter zitting heeft verweerder hierover geen duidelijkheid kunnen geven. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt omdat het bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
Herplant
5.1.
Eiseres betoogt dat de herplant deels onmogelijk is geworden door het herroepen van de omgevingsvergunning voor de tijdelijke parkeerplaats. De tekening van Buro Hofsteden biedt volgens eiseres ook geen duidelijkheid over het aantal bomen dat opnieuw aangeplant moet worden.
5.2.
Voorschriften 1 en 5 van de omgevingsvergunning luiden als volgt:
“1. De omgevingsvergunning is één jaar geldig vanaf de datum van deze omgevingsvergunning. De werkzaamheden en de hieronder geformuleerde voorschriften zijn gebaseerd op de tekeningen Nudepark II te Wageningen, bouw- en woonrijpmaken fase 1, verharding en terreininrichting, westelijk deel en oostelijk deel d.d. 29 november 2016’ zoals die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
5. U moet binnen het gebied van de aanvraag bomen herplanten zoals aangegeven op de tekening “Landschappelijke inpassing tijdelijke parkeerplaats” d.d. 4 juli 2016 van Buro Hofsteden.”
5.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting aangegeven dat voor de herplant uitgegaan moet worden van de tekening waarnaar in voorschrift 1 wordt verwezen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit echter niet uit het bestreden besluit, aangezien in voorschrift 5 – het voorschrift dat ziet op de herplant – uitdrukkelijk wordt verwezen naar de tekening van Buro Hofsteden. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit dient in zijn geheel te worden vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking.
7. Op grond van artikel 8:41a van de Awb dient de bestuursrechter het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Omdat het nemen van een nieuw besluit door verweerder slechts van belang is voor zover het de herplant betreft (de bomen zijn immers al gekapt), zal de rechtbank beoordelen of zij op het punt van de herplant zelf in de zaak kan voorzien.
Dat is niet het geval. De rechtbank wijst erop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3175) volgt dat verweerder bij het opleggen van de herplantplicht dient te streven naar herstel van de waarden (in dit geval van onder meer landschappelijke en natuurwaarden) zoals die bestonden in de situatie voorafgaand aan de kap en voor zover die zijn aangetast door de kap. Herplant dient daarmee in beginsel een equivalent te vormen van wat verloren is gegaan door het kappen van bomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1684).
In dit geval is in de rapportage van Expedio Arbori gedetailleerd bepaald welke waarden verloren gaan bij de kap van de bomen, zodat nauwkeurig kan worden bepaald op welke wijze deze verloren gegane waarden moeten worden hersteld. Noch de tekening van Buro Hofsteden noch de tekeningen ‘Nudepark II te Wageningen, bouw- en woonrijpmaken fase 1, verharding en terreininrichting, westelijk deel en oostelijk deel d.d. 29 november 2016’, die betrekking hebben op de herplantplicht, bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de in die tekeningen voorziene herplantplicht niet ruimer is dan nodig ter herstel van de waarden die het perceel zonder de kap van bomen zou hebben gehad.
De rechtbank zal daarom volstaan met de opdracht aan verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Concreet betekent dit dat verweerder alleen opnieuw hoeft te beslissen over de herplantplicht. Daartoe zal de rechtbank een termijn stellen.
8. De rechtbank bepaalt ten slotte dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.