2.13.Uit de getuigenverklaringen wordt het volgende geciteerd:
[Verzoekster] heeft verklaard:
“ (…) Op 25 oktober 2011, de dag van het ongeluk, was ik op stal bij [Manege A] . Ik help wel vaker mee en zet bijvoorbeeld paarden in de stapmolen, help met het uitmesten van stallen en het opzadelen van paarden. Dat doe ik wel vaker, ook in vakanties. (…) Ik reed ook wel vaker op [naam paard] . (…)
U vraagt mij of ik toestemming had om op het paard te rijden. Ik antwoord u daarop dat ik toestemming daarvoor had gekregen van [Verweerder 3] ,
rb) en [Vennoot B] ,
rb). Ik wist op dat moment niet wie de eigenaar van het paard was. (…)
Het kwam wel voor dat ik paarden losstapte voordat [Verweerder 3] of [Vennoot B] ze gingen rijden, of dat ik de paarden na het rijden uitstapte. Maar het kwam ook voor dat ik de paarden zelf reed. (…)”.
[Vennoot B] heeft verklaard:
“(…) In 2009 of 2010 heeft [Verweerder 1] het paard [naam paard] , dat zijn eigendom was, naar zijn eigen stal gehaald met de bedoeling om [Verweerder 3] het paard te laten verzorgen, te rijden en op wedstrijden uit te brengen. In 2011 stond [naam paard] regelmatig bij ons op stal, bij [Manege A] . Dat was onder meer in verband met de vakanties van de ouders van [Verweerder 3] . [naam paard] was niet bestemd voor de handel. [naam paard] was het paard waarmee [Verweerder 3] zich als het ware profileerde, door wedstrijden te rijden op Z-niveau. In 2011 heeft [Verweerder 1] een aantal paarden aangekocht voor de handel. Wij deden verder alles: verzorgen, trainen, et cetera. Wij selecteerden ook de paarden die door hem werden aangekocht. [Verweerder 1] betaalde de huur van de boxen van de paarden, ook die van [naam paard] . De huur maakte hij aan ons over. Kort gezegd deden wij de handel en was hij de investeerder. Wanneer een paard verkocht werd ontvingen wij een percentage, doorgaans was dat 50 procent van de winst van de handelspaarden. Daarnaast had hij privépaarden, die niet bestemd waren voor de handel. Dat was allereerst [naam paard] . (…)
In 2012 of 2013 is [naam paard] naar een nichtje van [Verweerder 3] gegaan. Die heeft hem tot voor kort gereden. Inmiddels is het paard verkocht. Behalve de huur betaalde [Verweerder 1] ook alle kosten voor de paarden, zoals de dierenarts en de hoefsmid. [Verweerder 1] reed zelf geen paard, maar had wel paarden in eigendom. Wij deden de verzorging, de training en alles wat daarbij kwam kijken. [Verweerder 3] bepaalde zelf hoe vaak ze wedstrijden reed en welke wedstrijden. (…) Het paard waar [Verzoekster] op 25 oktober 2011 vanaf is gevallen was [naam paard] . Ik heb dat met eigen ogen gezien. Gelet op mijn jarenlange ervaring met paarden kan ik in één oogopslag een paard herkennen. Het paard waar het om ging was zonder twijfel [naam paard] . (…)”.
[Verweerder 1] heeft verklaard:
“Ik ken [Verzoekster] als een meisje uit het dorp. Ze reed bij de paarden- en ponyclub waarvan ik voorzitter was. Op een gegeven moment heb ik op verzoek van haar ouders haar pony bij mij thuis gestald. Ik heb bij mijn huis een buitenbak en vijf stallen. Die stallen gebruikte ik voor mijn eigen fokmerries en het paard [naam paard] , dat door mijn stiefdochter [Verweerder 3] werd gereden. Ik heb [naam paard] destijds speciaal voor [Verweerder 3] gekocht. Zij wilde graag verder komen in de sport en had geen goed paard. Daarom heb ik dit paard voor haar gekocht.
Ik had twee constructies voor de samenwerking met [Vennoot B] voor wat betreft de handelspaarden. Sommige paarden had ik volledig in eigendom en bracht ik onder bij een ruiter, die het paard trainde. In dat geval droeg de ruiter de kosten voor de stalling, verzorging, training, voeding et cetera, dus alle variabele kosten. Ik droeg de kosten van de dierenarts en de hoefsmid. Als het paard verkocht werd kreeg de ruiter een aandeel van 50 procent in de winst. Ik had daarnaast ook sommige paarden in gezamenlijke eigendom met iemand anders. Dan betaalde ieder de helft van de aankoopprijs en de helft van alle aan het paard verbonden kosten. Bij verkoop van het paard werd de winst of het verlies door beiden gedeeld.
[naam paard] was geen handelspaard. Dat paard was mijn privé eigendom. Ik betaalde de kosten van de dierenarts, de hoefsmid, de startkaart, tuigage, et cetera. Het paard stond aanvankelijk bij mij thuis, waar [Verweerder 3] het paard ook reed. Eind 2010/ begin 2011 is het paard op verzoek van [Verweerder 3] in overleg met mij bij [Manege A] gestald. Ik heb haar toen wel gezegd dat ze zelf de stalling moest regelen.
U houdt mij voor dat ik in een verklaring, die is opgesteld naar aanleiding van een gesprek met de advocaat van verzekeraar ASR, heb verklaard dat [naam paard] een investering was. Dat wat aan u is opgestuurd is niet mijn verklaring, maar een eenzijdig gespreksverslag van een gesprek dat een aantal weken geleden op mijn verzoek heeft plaatsgevonden. Ik heb niet gezegd dat [naam paard] een investering is. Het ultieme doel van [Verweerder 3] en mij was het halen van de Olympische Spelen. Ik had het geld, [Verweerder 3] de ambitie. Dat was alles, voor haar was dat een droom en ik ging daarin mee. (…)
[naam paard] was van mij en ik bepaalde wat er met het paard gebeurde. [Verweerder 3] mocht erop rijden, maar ik nam de beslissingen over het paard. Zo heb ik op een bepaald moment besloten dat [naam paard] naar de dochter van mijn broer ging om te worden bereden.
Ik houd van paarden en ik hou mij er ook hobbymatig mee bezig. Ik heb een aantal fokmerries waarmee ik fok. (…)
Toen de pony van [Verzoekster] bij mij gestald stond had zij een sleutel van de poort en de schuur, zodat ze zelf kon gaan en staan waar ze wilde en kon komen rijden wanneer ze wilde. Bij mijn weten reed zij alleen haar eigen pony. [Verweerder 3] reed [naam paard] . De fokmerries werden niet als rijpaarden gebruikt, daar werd niet op gereden. U vraagt mij of ik weet of [Verzoekster] ook op [naam paard] reed. Dat weet ik niet en ik weet ook niet of dat van [Verweerder 3] mocht. Ik was niet zo vaak thuis als zij daar reden. Ik heb [Verzoekster] in ieder geval geen toestemming gegeven om op [naam paard] te rijden. (…)”.
[Verweerder 3] heeft verklaard:
“Ik weet zeker dat [Verzoekster] op 25 oktober 2011 van [naam paard] is gevallen. Ik werk dagelijks met paarden en kan in een oogopslag een paard herkennen. Daarom weet ik zeker dat het om [naam paard] gaat. (…)
U vraagt mij naar de constructie die er was met betrekking tot [naam paard] . [naam paard] was eigendom van [Verweerder 1] . Ik ben [Verweerder 1] stiefdochter. Ik had destijds de droom om bij de Young Riders te kunnen rijden, het hoogste niveau voorde jeugd. Ook had ik de droom om ooit op de Olympische Spelen te kunnen rijden. Ik was op zoek naar een goed paard. [Verweerder 1] had net [naam paard] gekocht. Ik mocht van hem dat paard gaan rijden. Het klikte meteen met [naam paard] .
[naam paard] stond gestald bij [Verweerder 1] thuis, in [plaats] . Af en toe ter voorbereiding op wedstrijden of in vakanties stond [naam paard] gestald op de paardenmelkerij [Manege A] . [Vennoot B] en ik hadden destijds nog geen bedrijf. [naam paard] stond ook bij [Verweerder 1] thuis vanwege de kosten. Dat was veel goedkoper dan het stallen van een paard in vol pension bij [Manege A] . Als [naam paard] gestald werd bij [Manege A] dan betaalde mijn moeder de kosten daarvoor. Zij betaalde contant aan Jacqueline [Manege A] .
[Verweerder 1] heeft [naam paard] in eerste instantie aangekocht als investering, om het paard te verkopen. Maar toen ik een goed paard zocht en het klikte met [naam paard] , heeft hij besloten dat het paard voor mij bestemd was en niet voor de verkoop. [naam paard] was als het ware mijn paard. [Verweerder 1] betaalde alle kosten voor [naam paard] , zoals voer, de hoefsmid, de dierenarts, et cetera. [Verweerder 1] had ook de zeggenschap over het paard, het was zijn paard. Hij heeft uiteindelijk ook besloten dat het paard naar zijn nichtje ging. (…)”.
[Naam A] heeft verklaard:
“Ik ben de moeder van [Verweerder 3] . In 2011 was ik gehuwd met de heer [Verweerder 1] . Wij zijn in 2013 gescheiden. (…)
Ik heb gehoord dat [Verzoekster] gevallen was van [naam paard] . Dat paard was eigendom van [Verweerder 1] , het was zijn privépaard. [Verweerder 1] heeft het paard destijds gekocht en het paard was bedoeld voor [Verweerder 3] . [Verweerder 1] en [Verweerder 3] hadden een droom om samen nog eens deel te nemen aan de Olympische Spelen.
[naam paard] stond doorgaans bij ons thuis gestald. Als wij op vakantie gingen of voorafgaand aan wedstrijden dan stond hij bij [Manege A] gestald, soms een paar dagen of soms een week, of soms drie weken in de zomervakantie. Ten tijde van het ongeval waren wij op vakantie en stond [naam paard] bij [Manege A] gestald. Wij betaalden ook het stalgeld aan [Manege A] . (…)
Wij kenden [Verzoekster] al langer, zij was bij ons kind aan huis en ging ook wel eens mee met onze boot. Ook reed ze regelmatig met haar pony in de bak bij ons huis. (…) Enige tijd na het ongeval is de pony van [Verzoekster] bij ons thuis gestald. (…)”.