ECLI:NL:RBGEL:2018:319

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
05/189701-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van alcohol

Op 26 januari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 augustus 2016 in Ede een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bromfiets, reed onder invloed van alcohol (1,81 mg/ml) en verleende geen voorrang aan een fietsster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een sleutelbeenbreuk en hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een werkstraf van 120 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte voor 2 jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank oordeelde dat het letsel van de fietsster als zwaar lichamelijk letsel moest worden aangemerkt, gezien de langdurige gevolgen van het ongeval. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door G. Veenstra, kreeg een schadevergoeding van € 382,45 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/189701-16
Datum uitspraak : 26 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsvrouw: mr. W. Oosterbaan-van Veen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 12 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de Noorder Parallelweg, komende vanuit de richting Hakselseweg en gaande in de richting van de Kastelenlaan, ter hoogte van de T-kruising van de Noorder Parallelweg met de Hoorn,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of T-kruising (Noorder Parallelweg met de Hoorn) en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (bromfiets) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op die T-kruising geen voorrang heeft verleend aan een vanuit de Hoorn, gezien verdachtes rijrichting van rechts komende, bestuurster van een fiets, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die toen voor verdachte van rechts komende bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat verdachte geen
voorrang heeft verleend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Ede als bestuurder van een voertuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de Noorder Parallelweg, komende vanuit de richting Hakselseweg en gaande in de richting van de Kastelenlaan, ter hoogte van de T-kruising van de Noorder Parallelweg met de Hoorn,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of T-kruising (Noorder Parallelweg met de Hoorn) en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op die T-kruising geen voorrang heeft verleend aan een vanuit de Hoorn, gezien verdachtes rijrichting van rechts komende, bestuurster van een fiets, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die toen voor verdachte van rechts komende bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Ede, als bestuurder van een voertuig, (tweewielige bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,81 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 19 augustus 2016 reed verdachte, als bestuurder van een bromfiets, in Ede over de Noorder Parallelweg, komende vanuit de richting Hakselseweg en gaande in de richting van de Kastelenlaan. Ter hoogte van de T-kruising van de Noorder Parallelweg met de Hoorn is verdachte tegen een voor hem van rechts komende fietsster, mw. [slachtoffer] , aangereden. [2] Het slachtoffer heeft letsel opgelopen door de aanrijding, waaronder een sleutelbeenbreuk (clavicula breuk links) [3] en hersenletsel. [4] Verdachte verkeerde ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol, te weten 1,81 milligram alcohol per milliliter bloed. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat het letsel dient te worden gekwalificeerd als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. In het dossier bevindt zich een medische verklaring waarin is opgenomen dat het slachtoffer een commotio cerebri, een hersenschudding, heeft opgelopen. Dit betreft juridisch gezien geen zwaar lichamelijk letsel, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ‘vol-gas’ heeft gereden en dat zijn bromfiets 55 km per uur kan rijden. De toegestane maximum snelheid is ter plaatse 50 km per uur. [6] Verder staat vast dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden. Verdachte heeft bij de politie verder verklaard dat hij het meisje niet heeft gezien en dat hij fout is geweest. Hij was er met zijn gedachten niet bij en is de rest vergeten, aldus verdachte. [7]
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft gezien, overweegt de rechtbank dat verdachte niet goed heeft opgelet althans niet is blijven opletten op het overige verkeer. Daarbij heeft verdachte onder invloed van alcohol gereden en heeft hij harder gereden dan de ter plaatse verantwoord was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam gereden. Het ongeval is dan ook aan verdachtes schuld te wijten. Hij is in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mocht worden verwacht.
Letsel
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit de brief van neuroloog [naam 1] van het Ziekenhuis Gelderse Vallei van 26 april 2017 volgt dat het letsel niet aangeboren hersenletsel ten gevolge van een verkeerstrauma betreft. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van 3 januari 2018 volgt onder meer dat het slachtoffer gedurende enkele maanden na het ongeval last heeft gehad van hoofdpijn en dat zij bij teveel prikkels nog steeds veel last heeft van hoofdpijn. In de brief van 23 januari 2017 van mw. [naam 2] , revalidatiearts van Klimmendaal revalidatiespecialisten, is vermeld dat het slachtoffer sinds zij op 19 augustus 2016 licht hersenletsel opliep geheugenproblemen, concentratieproblemen en woordvindingproblemen heeft en zij prikkelgevoelig en verminderd belastbaar is. Voorts volgt uit de brief van 23 januari 2017 dat de cognitieve problemen een grote impact op haar leven hebben, waardoor zij nog steeds niet naar school is geweest.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt verder dat zij in augustus 2016 naar 3 VWO technasium zou gaan, maar het gehele schooljaar niet naar school heeft kunnen gaan vanwege haar klachten. Het bleek in het volgende schooljaar niet mogelijk om thuis een aantal lessen te volgen en een enkel uur per week naar school te gaan. De rechtbank leidt uit de deskundigenverklaring van 13 november 2017 af dat het slachtoffer een leeromgeving nodig heeft die rustig en prikkelarm is en dat de leeractiviteiten op eigen tempo dienen plaats te vinden met een volledig aangepast programma. Voorts zou veelvuldig 1-op-1 contact nodig zijn voor het slachtoffer. Aan het slachtoffer is om deze redenen een toelaatbaarheidsverklaring afgegeven voor plaatsing in het Voorgezet Speciaal Onderwijs. [8]
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de genoemde stukken worden afgeleid dat de klachten, ontstaan door het (niet aangeboren) hersenletsel ten gevolge van het ongeval, nog steeds aanwezig zijn en een grote negatieve invloed hebben op haar leven. Het slachtoffer ondervindt 1,5 jaar na het ongeval nog steeds hinder in de uitoefening van de normale bezigheden. Er is dan ook sprake van langdurige gevolgen, waarbij naar het oordeel van de rechtbank niet meer gesproken kan worden van een tijdelijke verhindering van de uitoefening van de normale bezigheden. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 augustus 2016, p. 15;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 augustus 2016, p. 48-50;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, primair en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
of omstreeks19 augustus 2016 te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de Noorder Parallelweg, komende vanuit de richting Hakselseweg en gaande in de richting van de Kastelenlaan, ter hoogte van de T-kruising van de Noorder Parallelweg met de Hoorn,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol
, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank,en
/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en
/ofT-kruising (Noorder Parallelweg met de Hoorn) en
/ofop het overige verkeer heeft gelet en
/ofis blijven letten, en
/of
(daarbij) de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (bromfiets) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op die T-kruising geen voorrang heeft verleend aan een vanuit de Hoorn, gezien verdachtes rijrichting van rechts komende, bestuurster van een fiets, en
/of
(vervolgens)
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met die toen voor verdachte van rechts komende bestuurster van die fiets en
/ofdie fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
en
/of
welk feit is veroorzaakt
of mede is veroorzaaktdoordat verdachte geen
voorrang heeft verleend;
2.
hij op
of omstreeks19 augustus 2016 te Ede, als bestuurder van een voertuig, (tweewielige bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,81 milligram,
in elk geval hoger dan 0,5 milligram,alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend;
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, primair, en het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren met aftrek. Aan de proeftijd moet volgens de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact en een ambulante behandeling voor de alcoholproblematiek worden gekoppeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een gebruikelijke proeftijd van twee jaar in plaats van drie jaar. Voorts verzoekt de verdediging om (verplicht) reclasseringscontact op te leggen, zodat verdachte een ambulante behandeling bij Iriszorg kan ondergaan voor zijn alcoholproblemen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 november 2017.
Verdachte heeft als bestuurder van een bromfiets, terwijl hij fors onder invloed was van alcohol, een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het leven van het slachtoffer is door de aanrijding, zo blijkt uit de medische verklaringen en de slachtofferverklaring, ingrijpend in haar nadeel veranderd. Zij zal, naar het zich laat aanzien, de rest van haar leven de gevolgen ondervinden van het door verdachte veroorzaakte letsel.
Op verkeersdeelnemers rust een zorgplicht en verdachte is hierin aanmerkelijk tekort geschoten. Verdachte heeft daarmee zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van zijn medeweggebruikers onvoldoende in acht genomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed en voor het verlaten van de plaats ongeval.
Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven dat hij het laakbare van zijn gedragingen inziet. Verdachte is zich bewust van zijn alcoholprobleem en heeft om die reden zijn bromfiets weggedaan. Aan zijn alcoholprobleem wil hij werken. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee, alsmede met het feit dat verdachte zich (ter zitting) betrokken heeft getoond jegens het slachtoffer.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval, onder invloed van 1,81 mg/ml ethanolconcentratie, met aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar als uitgangspunt genomen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden is. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van belang als stok achter de deur voor verdachte om niet meer een motorrijtuig te besturen onder invloed van alcohol. De rechtbank acht gelet op de alcoholproblematiek van verdachte een proeftijd van 3 jaar noodzakelijk. Verdachte is volgens de rechtbank met een lange proeftijd juist geholpen. De rechtbank zal aan de proeftijd bijzondere voorwaarden verbinden, bestaande uit verplicht reclasseringscontact en het ondergaan van een ambulante behandeling bij Iriszorg of een soortgelijke instelling. Als bijkomende straf zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren opleggen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij G. Veenstra, namens [slachtoffer] , heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 382,45.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij Veenstra tot betaling van het bedrag van € 382,45 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag en toewijzing van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering betwist ten aanzien van de opgenomen vakantiedagen. Daartoe is aangevoerd dat niet althans onvoldoende onderbouwd is dat de vader van het slachtoffer de gebruikelijke vakantiedagen of meer dan dat heeft opgemaakt voor het gesprek met de officier van justitie. De verdediging is van mening dat er geen causaal verband bestaat tussen het letsel van het slachtoffer en de gevorderde loonkosten.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 322,03 geheel voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gevorderde loonkosten c.q. de opgenomen vakantiedagen overweegt de rechtbank als volgt. De vader van het slachtoffer had geen vakantiedagen hoeven opnemen voor het gesprek met de officier van justitie en voor de inhoudelijke behandeling ter zitting indien er geen schade zou zijn ontstaan. Of deze dagen daadwerkelijk zijn opgenomen als vakantiedagen dan wel als ‘extra’ vakantiedagen, is daarbij niet van belang. De rechtbank acht het aannemelijk dat de kosten door de benadeelde partij zijn gemaakt teneinde een schadevergoeding te vorderen. De rechtbank wijst deze gevorderde kosten dan ook toe.
Nu de vordering enkel bestaat uit een verzoek tot vergoeding van de proceskosten, is er geen plaats voor het opleggen van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en voor het toewijzen van de gevorderde wettelijke rente.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d , 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
drie jarenwordt bepaald;
de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis telefonisch zal melden bij de Reclassering Nederland op telefoonnummer: 088-8041401 om een afspraak te maken voor een eerste gesprek op de locatie aan de Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem, en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan nadere diagnostiek en zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij reclassering Iriszorg of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/behandelaar aan te geven en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling/behandelaar zullen worden gegeven;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge art. 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op een bedrag van
€ 382,45(driehonderdtweeëntachtig euro en vijfenveertig cent) aan de
benadeelde partij [slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016409038 gesloten op 27 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal Aanrijding overtreding d.d. 23 augustus 2016, p. 9; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 19 augustus 2016, p. 31.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 15 september 2016, opgesteld door chirurg, [naam 3] , p. 45; Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016, p. 40.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een brief van neuroloog [naam 1] van het Ziekenhuis Gelderse Vallei d.d. 26 april 2017.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 augustus 2016, p. 48; Schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 augustus 2016, p. 15
6.Proces-verbaal Aanrijding overtreding d.d. 23 augustus 2016, p. 9.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 augustus 2016, p. 49.
8.brief van drs. [naam 4] , directeur [naam 5] met bijgevoegd een toelaatbaarheidsverklaring d.d. 13 november 2017 en een deskundigenverklaring d.d. 13 november 2017, opgesteld door drs. [naam 6] , GZ-psycholoog en drs. [naam 7] , kinder- en jeugdpsycholoog NIP.