Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de brief van mr. Van Kleef van 14 februari 2018 met bijgevoegd producties 1 tot en met 17
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Witte
- de pleitnota van Vestia.
2.De feiten
“definitieve versie van de koopovereenkomst”toegestuurd, waarbij zij Witte heeft verzocht akkoord te
geven “zodat wij de koopovereenkomst eerst kunnen gaan tekenen.”
“Wij hebben deze nodig voor het ministerie. Graag op naam van de rechtspersoon die koopt.”Witte heeft aan dit verzoek gehoor gegeven.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“zodat wij de koopovereenkomst eerst kunnen gaan tekenen”en heeft Vestia op 13 september 2016 aan Witte geschreven:
“Wij gaan de akte laten ondertekenen door het bestuur.”Bij e-mail van 14 juli 2017 heeft Vestia geschreven dat een enkel intern besluitdocument nog moest worden behandeld, dat de koopovereenkomst naar verwachting in september of oktober 2017 zou worden ondertekend en dat de beoogde levering dan in het vierde kwartaal van 2017 zou kunnen plaatsvinden. Uit geen van deze bewoordingen blijkt van een voorbehoud of onzekerheid over de vraag of het bestuur tot ondertekening zou overgaan, laat staan dat eruit blijkt dat het bestuur haar goedkeuring heeft geweigerd. Gelet hierop en gelet op het tijdverloop tussen deze herhaalde mededelingen van Vestia en de brief van 24 oktober 2017, waarmee zij voor het eerst aan Witte liet weten dat de directie geen goedkeuring aan de transactie zou verlenen, heeft Witte er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat Vestia het voorbehoud niet meer aan haar zou tegenwerpen en dat de overeenkomst tot stand was gekomen. Vestia kan zich dan ook tegenover Witte niet meer op het voorbehoud beroepen.
816,00