ECLI:NL:RBGEL:2018:2981

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
NL18.3631
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring procesinleiding en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 5 juli 2018 een vonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] en meerdere verweerders, waaronder NATIONALE NEDERLANDEN N.V., TECHNISCHE HANDELSMAATSCHAPPIJ J. DE WILD B.V., en AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V. De rechtbank heeft de procesinleiding van [eiser] nietig verklaard op grond van artikel 30a lid 3 aanhef en onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat deze niet voldeed aan de vereisten voor een feitelijke grondslag. Dit gebrek heeft geleid tot onredelijke schade voor de verweerders, die zich niet adequaat konden verdedigen tegen de vordering van [eiser]. De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet voldoende had onderbouwd op welke gronden zijn vordering was gebaseerd, en dat de vordering niet duidelijk was geformuleerd. Hierdoor werd de mogelijkheid voor verweerders om zich te verweren ernstig beperkt. De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de verweerders zijn vastgesteld op € 2.493,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis benadrukt het belang van een zorgvuldige procesinleiding en de noodzaak om de feitelijke gronden van een vordering duidelijk te vermelden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL18.3631
Vonnis van 5 juli 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. L. Barou te Nieuw-Vennep,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[verweerder 1]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M.T.M. Vijverberg te Amsterdam,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M.T.M. Vijverberg te Amsterdam,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M.T.M. Vijverberg te Amsterdam,
4. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN N.V,
gevestigd te den Haag,
verweerder,
advocaat mr. M.T.M. Vijverberg te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TECHNISCHE HANDELSMAATSCHAPPIJ J. DE WILD B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
verweerder,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam,
6. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en, verweerders tezamen, “verweerders” genoemd worden. Verweerders sub 1 tot en met 4 zullen worden aangeduid als [verweerders sub 1 t/m 4] en verweerders sub 5 en 6 als De Wild c.s. Verweerders sub 1 en sub 4 zullen respectievelijk [verweerder 1] en De Wild worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 21 juni 2018 en de daarin genoemde processtukken
  • het daarin abusievelijk niet vermelde verweerschrift tevens houdende uitlating in het incident tot onbevoegdheid van 17 mei 2018 van [verweerders sub 1 t/m 4]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat verweerders hoofdelijk, subsidiair elk voor een door de
rechtbank te bepalen gedeelte, aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade, door [eiser] geleden vanwege het aan verweerders toerekenbaar tekortschieten in de
nakoming van hun verplichting tot levering van een deugdelijk product;
II. voor recht verklaart respectievelijk bepaalt dat de schade bestaat uit:
1) de direct gemaakte kosten verbonden aan de werkzaamheden, de gemaakte medische
kosten en buitengerechtelijke kosten, groot € 17.485,70;
2) het verlies aan de winst van [eiser] die bij een reguliere exploitatie door [eiser] zou
zijn gegenereerd, gedurende een periode van twee jaren, althans een door de rechtbank te
bepalen periode;
III. verweerders hoofdelijk, subsidiair elk voor het onder I. bedoelde gedeelte,
veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag terzake van schadevergoeding, te
vermeerderen met de wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. verweerders hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder
begrepen een bedrag aan (na)salaris advocaat.

3.Het verweer

3.1.
[verweerders sub 1 t/m 4] concludeert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering, althans zijn vordering afwijst, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te dezen wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[verweerders sub 1 t/m 4] heeft, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar de artikelen 149, 150, 30a lid 3 onder d en 120 lid 1 Rv (dat geldt in geval van digitaal procederen) gesteld dat [eiser] heeft verzuimd om in de procesinleiding of in de eiswijziging de feitelijke gronden waarop de vordering uit wanprestatie rust, weer te geven. Dit dient volgens [verweerders sub 1 t/m 4] tot nietigheid van de procesinleiding te leiden. De rechtbank dient voorts de door [eiser] in het geding gebrachte producties te negeren, nu een concrete verwijzing daarnaar in de procesinleiding ontbreekt en [eiser] er geen beroep op heeft gedaan. Het is voor [verweerders sub 1 t/m 4] onduidelijk waartegen zij zich dient te verweren, aldus nog steeds [verweerders sub 1 t/m 4]
3.3.
De Wild c.s. concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. [eiser] niet-ontvankelijk verklaart, althans zijn vordering afwijst;
ii. [eiser] veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis, en - voor het geval dat voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente [over, rb] de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
iii. [eiser] veroordeelt tot betaling van de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen nadat het vonnis is gewezen, en - voor het geval dat voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
De Wild c.s. heeft, voor zover hier van belang, gesteld dat de procesinleiding niet voldoet aan artikel 30a Rv, nu het feitencomplex ontbreekt. De grondslag van de vermeende vordering is voorts niet duidelijk en evenmin compleet. Naar de veelvoud aan producties wordt door [eiser] niet verwezen. [eiser] maakt in de procesinleiding evenmin duidelijk op welk in die stukken genoemd feit hij een beroep doet ter ondersteuning van een standpunt. Het is voor haar onmogelijk om verweer te voeren, aldus nog steeds De Wild c.s.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft in zijn procesinleiding in strijd met artikel 30a lid 3 aanhef en onder d Rv (dat geldt in geval van digitaal procederen) verzuimd de gronden waarop de vordering berust te vermelden.
4.2.
[eiser] heeft enkel gesteld dat laddersteunen, die bedoeld zijn voor extra versteviging bij slechte weersomstandigheden, na normaal gebruik gebroken zijn. De laddersteunen waren op dat moment nog maar beperkt gebruikt en verkeerden in nieuwstaat. Uit de procesinleiding kan - welwillend lezend - nog worden opgemaakt dat, volgens [eiser] , [verweerder 1] als producent/leverancier van de laddersteunen heeft te gelden en De Wild de laddersteunen in het verkeer heeft gebracht. Wat verweerders sub 2, 3, 4 en 6 met de zaak van doen hebben, volgt in het geheel niet uit de procesinleiding. Of er tussen een of meerdere partijen, [eiser] niet uitgezonderd, een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, wordt niet vermeld.
4.3.
Uit de procesinleiding volgt evenmin wat [eiser] met deze gebroken laddersteunen te maken heeft. Weliswaar vallen in de “toelichting op incident” van [eiser] opeens de woorden “de val”, maar of [eiser] gevallen is en zo ja, wanneer en met welke toedracht, blijft onbesproken. De relatie tussen de mogelijke val en de laddersteunen wordt evenmin gelegd.
4.4.
Vergeleken met de uiterst summiere feitenweergave, heeft [eiser] veel aandacht besteed aan de rechtsgronden. De vordering jegens [verweerder 1] is gegrond op primair productaansprakelijkheid en subsidiair op onrechtmatige daad. De vordering jegens De Wild “en overige gedaagden” wordt eveneens gebaseerd op onrechtmatig handelen. De vordering zoals die na eiswijziging is komen te luiden (2.1), is (jegens alle verweerders gelijk) echter gebaseerd op een toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een leveringsverplichting, op wanprestatie aldus. Dat laatste veronderstelt een contractuele verhouding, waarover - zoals gezegd - in de procesinleiding met geen woord is gerept.
4.5.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat op het 84 pagina’s tellende “producties bij procesinleiding” door de rechtbank geen acht is geslagen, nu [eiser] hier geen beroep op heeft gedaan en in zijn procesinleiding naar die producties evenmin heeft verwezen (Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404,
NJ2017/147).
4.6.
Volgens artikel 120 lid 1 Rv moet het voorschrift van artikel 30a Rv op straffe van nietigheid worden nageleefd.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders door het ontbreken van een feitelijke grondslag in de procesinleiding onredelijk in hun belangen geschaad (artikel 122 lid 1 Rv). Verweerders stellen dat zelf met zoveel woorden in hun respectieve verweerschriften. [verweerders sub 1 t/m 4] doet daarbij expliciet een beroep op de nietigheid van de procesinleiding. Dat verweerders, vooruitlopend op door [eiser] mogelijk in het vervolg van de procedure in te nemen stellingen en (mogelijk) op basis van wat hen buitengerechtelijk ter ore is gekomen, ervoor gekozen hebben om op onderdelen, veelal in voorwaardelijke zin (“voor zover productaansprakelijkheid, dan geldt …”) inhoudelijk verweer te voeren, neemt niet weg dat zij door het gebrek in de procesinleiding onredelijk in hun belangen zijn geschaad. Verder procederen zou er immers op neerkomen dat [eiser] pas bij de mondelinge behandeling duidelijk zal kunnen maken waarop zijn vordering, per onderscheiden verweerder, feitelijk is gebaseerd. Dan wordt echter afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van verweerders om zich daartegen onmiddellijk ter mondelinge behandeling te verdedigen.
4.8.
[eiser] zal evenmin in de gelegenheid worden gesteld zijn vordering voorafgaand aan een mondelinge behandeling nader te onderbouwen. [eiser] - waarmee in dit geval nadrukkelijk zijn advocaat wordt bedoeld - moet zijn zaken op orde hebben voordat hij zes (rechts)personen in rechte betrekt. Bovendien zou die extra kans niet stroken met het onder het nieuwe procesrecht nog dominanter geworden beginsel van concentratie van debat. De procesinleiding zal nietig worden verklaard.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.10.
De kosten aan de zijde van [verweerders sub 1 t/m 4] worden vastgesteld op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat
543,00(1 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 2.493,00.
4.11.
De kosten aan de zijde van De Wild c.s. worden vastgesteld op hetzelfde bedrag.
4.12.
De door zowel [verweerders sub 1 t/m 4] als De Wild c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de procesinleiding van 21 februari 2018 nietig,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerders sub 1 t/m 4] tot op heden vastgesteld op € 2.493,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Wild c.s. tot op heden vastgesteld op € 2.493,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] , jegens zowel [verweerders sub 1 t/m 4] als De Wild c.s., in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
mk/kh/sa