ECLI:NL:RBGEL:2018:2811

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
05/820045-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanrijding tussen auto en fietser met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2016 in Bern, gemeente Zaltbommel, betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een fietser, genaamd [slachtoffer], aangereden terwijl deze op de fietsstrook reed. De aanrijding vond plaats in een flauwe bocht naar links, waarbij de verdachte niet of in onvoldoende mate op de weg heeft gelet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de fietser, waaronder een gebroken jukbeen en andere verwondingen. De officier van justitie eiste een geldboete van €800,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank legde uiteindelijk een geldboete van €500,- op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden met een proeftijd van één jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking was geweest en dat het ongeval een grote impact op haar had gehad. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachte als de lichtste gradatie van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820045-17
Datum uitspraak : 22 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. G. de Jong, advocaat te Eindhoven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 28 december 2016 te Bern in de gemeente Zaltbommel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, komende uit de richting Wijk en Aalburg en/of gaande in de richting Ammerzoden, daarmede rijdende over de weg, de Bergsche Maasdijk,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor haar, verdachte op geen enkele wijze werd gehinderd en/of belemmerd,
in of nabij een in die weg (de Bergsche Maasdijk) gelegen, naar links verlopende bocht, naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of een voor haar, verdachte uit rijdende fietser is gaan inhalen en/of vervolgens die inhaalmanoeuvre niet heeft voltooid en/of naar rechts heeft gestuurd, waarbij zij, verdachte geheel of gedeeltelijk over een op die weg (de Bergsche Maasdijk) gesitueerde fietsstrook heeft gereden en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor haar, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Bergsche Maasdijk) en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die zij, verdachte die weg (de Bergsche Maasdijk) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
met dat motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk over die op die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) aangebrachte fietsstrook heeft gereden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor haar, verdachte uit op die fietsstrook van die weg (de Bergsche Maasdijk) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
zij op of omstreeks 28 december 2016 te Bern in de gemeente Zaltbommel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, komende uit de richting Wijk en Aalburg en/of gaande in de richting Ammerzoden, daarmede heeft gereden over de weg, de Bergsche Maasdijk en
in of nabij een in die weg (de Bergsche Maasdijk) gelegen, naar links verlopende bocht, naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of een voor haar, verdachte uit rijdende fietser is gaan inhalen en/of vervolgens die inhaalmanoeuvre niet heeft voltooid en/of naar rechts heeft
gestuurd en/of
met dat motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk over die op die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) aangebrachte fietsstrook heeft gereden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor haar, verdachte uit op die fietsstrook van die weg (de Bergsche Maasdijk) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 28 december 2016 reed verdachte, als bestuurder van een personenauto, op de Bergsche Maasdijk, in Bern (gemeente Zaltbommel), komende uit de richting van Wijk en Aalburg en gaande in de richting van Ammerzoden. [2] De heer [slachtoffer] reed, als bestuurder van een racefiets, op dezelfde weg en in de zelfde richting als verdachte op de fietsstrook meest rechts. [3] In een flauwe bocht naar links heeft verdachte [slachtoffer] van achter aangereden. [4] Ten tijde van het ongeval was het droog en helder weer. Het wegdek was vochtig, er was geen straatverlichting ter plaatse [5] en het schemerde [6] . De verlichting van de auto was in werking. [7]
[slachtoffer] heeft letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken jukbeen (waarin operatief platen zijn gezet), kleinere breuken bij de oogkas, neus en bovenkaak, een hersenschudding, een beschadiging van een zenuw in het gezicht (waardoor hij geen gevoel had in zijn wang, lip en tanden), een hersenschudding en een grote vleeswond aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Zij is van mening dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Daarmee heeft verdachte aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Op basis van het dossier kan volgens de verdediging niet met zekerheid worden vastgesteld dat het achterlicht van de fiets van het slachtoffer heeft gebrand voorafgaande aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat zij de wielrenner in het geheel niet heeft gezien. De verdediging is van mening dat de getuigen niet met zo veel woorden hebben gezegd dat zij de fietser zagen vóór dat hij werd aangereden. Uit de verklaringen mag dit dan ook niet worden afgeleid, aldus de verdediging. De verdediging is voorts van mening dat als de fietser zichtbaar was geweest, verdachte hem al eerder had moeten kunnen zien. Dat zij hem niet heeft gezien, kan niet komen door een enkel moment van onoplettendheid. Dat verdachte onvoldoende is blijven opletten kan dus ook niet worden vastgesteld. Op basis van het dossier kan voorts geen snelheidsoverschrijding worden vastgesteld. Volgens de verdediging is er geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW en geen sprake van verwijtbaarheid in de zin van artikel 5 WVW en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] niet heeft gezien. [9] Voorts heeft zij verklaard dat zij geen haast had, haar bril droeg, niet werd afgeleid en is staat was om auto te rijden. [10] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij voorafgaande aan het verkeersongaval verlichting heeft gevoerd aan de voor- en achterzijde van zijn fiets. [11] Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat het voorlicht van [slachtoffer] wit licht uitstraalde. Het achterlicht was kapot en bleek niet te werken met twee nieuwe batterijen. De oorzaak van het defect in het achterlicht is volgens de verkeersongevallenanalyse zeer waarschijnlijk een breuk in de printplaat, al dan niet veroorzaakt door het ongeval. [12] De verkeersongevallendienst heeft niet kunnen vaststellen of de fiets aan de achterzijde verlichting heeft gevoerd. [13]
Getuige [naam 1] die precies achter verdachte aanreed heeft het volgende verklaard:
“Bij het verkeersbord, een ANWB-wegwijzer, voor de bocht zag ik dat de auto opschoof naar de linkerzijde van de rijbaan. Ik denk dat de auto een inhaalactie probeerde te maken. De wielrenner reed namelijk voor de auto. Vervolgens zag ik de auto de inhaalpoging staken. Ik zag dat de auto afremde, weer naar de rechterzijde van de rijbaan ging en achter de wielrenner reed. Ik denk dat de auto afzag van de inhaalactie, omdat er een tegenligger aankwam. Ik zag zelf ook de tegenligger aankomen rijden, maar deze reed op een redelijk afstand van de wielrenner, de auto en ikzelf. Nadat de auto de inhaalactie had afgekapt, zag ik dat de auto doorreed en de wielrenner die voor de auto reed van achter raakte”. [14]
De rechtbank overweegt dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] dat hij zijn verlichting ook aan de achterzijde heeft ààngezet nu zijn voorlicht licht uitstraalde. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat zijn achterlicht brandde ten tijde van het ongeval, gelet op de bevindingen van de VOA. Maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hetgeen door de getuige [naam 1] is gezien.
Uit de verklaring van getuige [naam 1] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hij de wielrenner wel heeft waargenomen. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] ook voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Gelet op het feit dat de Bergsche Maasdijk – voorafgaande aan de bocht naar links waarin het ongeval heeft plaats gevonden – een rechte weg is, [15] en niet is gebleken van andere belemmeringen in het zicht van verdachte, is er volgens de rechtbank sprake van meer dan momentane onoplettendheid. Immers, had zij wel gelet op en was zij blijven letten op de weg voor haar, dan had zij [slachtoffer] hebben kunnen zien fietsen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet of in onvoldoende mate heeft gelet op en is blijven letten op de weg voor haar, waardoor zij [slachtoffer] niet heeft gezien en met hem in aanrijding is gekomen. Verdachte heeft daarmee volgens de rechtbank aanmerkelijk onoplettend gereden. Het ongeval is dan ook aan verdachtes schuld te wijten. Zij is in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van haar als bestuurder mocht worden verwacht. De rechtbank is van mening dat de gedragingen van verdachte de lichtste gradatie van (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 6 WVW opleveren.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
zij op
of omstreeks28 december 2016 te Bern in de gemeente Zaltbommel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Wijk en Aalburg en
/ofgaande in de richting Ammerzoden, daarmede rijdende over de weg, de Bergsche Maasdijk,
zeer, althansaanmerkelijk
, onvoorzichtig,onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor haar, verdachte op geen enkele wijze werd gehinderd en/of belemmerd,
in of nabij een in die weg (de Bergsche Maasdijk) gelegen, naar links verlopende bocht, naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan
en/of een voor haar, verdachte uit rijdende fietser is gaan inhalenen
/ofvervolgens
die inhaalmanoeuvre niet heeft voltooid en/ofnaar rechts heeft gestuurd, waarbij zij, verdachte geheel of gedeeltelijk over een op die weg (de Bergsche Maasdijk) gesitueerde fietsstrook heeft gereden en
/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor haar, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Bergsche Maasdijk) en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die zij, verdachte die weg (de Bergsche Maasdijk) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
met dat motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk over die op die weg
(Burgemeester van Randwijckstraat)aangebrachte fietsstrook heeft gereden en
/of is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met een voor haar, verdachte uit op die fietsstrook van die weg (de Bergsche Maasdijk) langzamer rijdende fiets en
/ofde bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
zwaar lichamelijk letsel ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 800,-, te vervangen door 16 dagen hechtenis, en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, zij rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het verkeersongeval heeft een grote impact op haar gemaakt en zij heeft in onzekerheid verkeerd over de toestand van het slachtoffer. Zij maakte zich grote zorgen. Tevens dient rekening gehouden te worden met het tijdsverloop. De verdediging verzoekt aan verdachte geen straf dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is voldoende gestraft. De verdediging verzoekt voorts af te zien van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 april 2018.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met aanmerkelijke schuld en met tijdelijke ziekte ten gevolge, een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1000,- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden als uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat is gebleken dat het verkeersongeval een grote impact op verdachte heeft gemaakt en dat zij ter zitting oprecht spijt heeft betuigd en na het verkeersongeval contact heeft opgenomen en onderhouden met het slachtoffer.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat het verkeersongeval eind 2016 heeft plaatsgevonden en de strafzaak pas op 8 juni 2018 is behandeld op de zitting. Ook houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die een onvoorwaardelijke rijontzegging voor verdachte zou hebben.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 500,- en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van een jaar, een passende reactie vormt.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt daarbij de
proeftijdvast op
1 (een) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 2] van de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016631942, gesloten op 13 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 december 2016, p. 19; Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 30 en 44.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 17; Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 44.
4.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 44.
5.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 32.
6.Proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2016, p. 22; Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 32.
7.Proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2016, p. 22; Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 34.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 17.
9.Proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 december 2016, p. 19; Verklaringen van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 juni 2018.
10.Proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2016, p. 22-23.
11.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 17.
12.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 43.
13.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 44.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige J.H.C. [naam 1] d.d. 28 december 2017, p. 15.
15.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 16 januari 2017, p. 30.