ECLI:NL:RBGEL:2018:2574

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
17/4852
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en vergunningplicht voor stacaravans in uiterwaardengebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2018 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van eiseres met betrekking tot een camping in een uiterwaardengebied. Eiseres, eigenaar van een perceel, had een handhavingsverzoek ingediend tegen de derde-partij die op haar perceel een camping exploiteert. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van stacaravans niet in strijd is met de enkelbestemming 'Verblijfsrecreatieve doeleinden', maar wel met de dubbelbestemming 'Waterstaatsdoeleinden'. De rechtbank concludeerde dat de stacaravans bouwvergunningplichtig zijn, omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden van de Wabo. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders en droeg hen op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werden de proceskosten van eiseres vergoed en het griffierecht teruggestort.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4843 en 17/4852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.S. Wertheim),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, verweerder

(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen)

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij].

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2015 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres toegewezen.
In het besluit van 23 januari 2017 heeft verweerder de derde-partij aangegeven dat recreatie binnen de bestemmingen “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook” in strijd is met het bestemmingsplan, en dat zij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen.
In het besluit van 6 maart 2017 heeft verweerder aangegeven niet handhavend op te treden.
Bij besluit van 7 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Namens eiseres is verschenen ing. G.A. Luchtenbelt, bijgestaan door mr. J. Oude Egbrink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, mr. T.E.F. Reinders en F. Vorselman. Ook [derde-partij] en [derde-partij] zijn verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 26 februari 2018 heropend en aan verweerder vragen gesteld over de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”.
Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2018 gereageerd. Eiseres heeft op 27 maart 2018 gereageerd.
Partijen hebben niet aangegeven dat zij op een nieuwe zitting willen worden gehoord, zodat de rechtbank op 9 mei 2018 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaresse van perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Zij heeft dit perceel verpacht aan de derde-partij, die daarop camping ’[naam] exploiteert. Het perceel is in het vigerende bestemmingsplan “Uiterwaarden” (hierna: het bestemmingsplan) deels bestemd als “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook”, en deels als “Verblijfsrecreatieve doeleinden”. Op het perceel ligt ook de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”.
Eiseres heeft verweerder op 4 juni 2015 verzocht om handhavend op te treden tegen zonder omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” (hierna: bouwvergunning) gebouwde bouwwerken (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), tegen gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wabo), en tegen handelingen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.
2. Bij besluit van 12 november 2015 heeft verweerder het handhavingsverzoek toegewezen voor wat betreft het bouwen van bouwwerken zonder een bouwvergunning, en aangegeven hiertegen handhavend op te gaan treden.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar handhavingsverzoek, en aangegeven dat de weigering om handhavend op te treden tegen de overtreding op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c en e, van de Wabo in strijd is met de beginselplicht tot handhaving. Volgens eiseres had verweerder tegelijkertijd met de toewijzing van het handhavingsverzoek een handhavingsbesluit moeten nemen op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het besluit van 23 januari 2017 heeft verweerder overwogen dat de gronden die in het bestemmingsplan zijn bestemd als “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook” worden gebruikt in strijd met de bestemming. Een gedeelte van de camping was in het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd als “Bos- en natuurgebied”. Dit oude bestemmingsplan bevat volgens verweerder geen uitsluitingsclausule voor bestaand illegaal gebruikt, zodat het illegale gebruik ten tijde van de inwerkingtreding op 1 juli 1985 door het overgangsrecht wordt beschermd. Volgens verweerder is het illegale gebruik deels vergroot ten opzichte van 1985. Deze vergroting valt niet onder het overgangsrecht en is daarom in strijd met het bestemmingsplan, aldus verweerder.
Het gebruik van de gronden met de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” is volgens verweerder in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Verweerder heeft voorts overwogen dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, en dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van handhaving af te zien.
Aan de derde-partij is vervolgens aangegeven dat verweerder voornemens is een last onder dwangsom op te leggen, welke inhoudt dat alle bouwwerken die na 1 juli 1985 op de gronden met de bestemmingen “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook” zijn geplaatst vóór 1 mei 2017 moeten worden verwijderd, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000 ineens.
In het besluit van 6 maart 2017 heeft verweerder – naar aanleiding van een zienswijze van de derde-partij – overwogen dat geen handhavingsbesluit wordt genomen vanwege enerzijds een gebrek aan bewijs, en anderzijds de mogelijkheid om via een minnelijk traject de camping binnen de grenzen van het bestemmingsplan te laten exploiteren.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het recreatieve gebruik van de bestemmingen “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook” in strijd is met het bestemmingsplan, en dat de derde-partij onvoldoende heeft aangetoond dat het gebruik valt onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan.
Verweerder heeft daarom de derde-partij gelast om op uiterlijk 1 januari 2018 alle bouwwerken die gebruikt worden voor bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieve voorzieningen en die zijn gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Veessen, sectie A, nummers 1182, 844, 845 en 866, voor zover (delen van) die percelen op grond van het bestemmingsplan zijn bestemd als bestemmingen “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook”, te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per week met een maximum van € 25.000.
Deze last is gebaseerd op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en artikel 4:18 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Heerde 2016.
Verweerder heeft overwogen dat geen sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo omdat voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 3, tweede lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Het geschil beperkt zich daarom tot de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan en het bouwen van bouwwerken zonder een bouwvergunning.
Het beroep heeft slechts betrekking op het bouwen en gebruiken op de gronden die zijn bestemd als “Verblijfsrecreatieve doeleinden”, omdat reeds een last onder dwangsom is opgelegd voor wat betreft de verblijfsrecreatieve voorzieningen binnen de bestemmingen “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde” en “Bos/beplantingsstrook”.
Inleiding
4. Tussen partijen is – kort samengevat – in geschil of het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, en of voor het bouwen van de stacaravans en bergingen een bouwvergunning is vereist.
De rechtbank zal eerst ingaan op het gebruik van het perceel voor het plaatsen van stacaravans, en de vraag of dit in overeenstemming is met het bestemmingsplan. In dit kader zal achtereenvolgens worden ingegaan op de gebruiksregels voor stacaravans, de bouwregels voor stacaravans en tot slot op de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”.
Tot slot zal worden ingegaan op de vraag of voor de bouw van de stacaravans en bergingen een bouwvergunning is vereist.
5. Ten aanzien van de omvang van het geding merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. Die vraag kan niet worden beantwoord zonder acht te slaan op alle toepasselijke bepalingen uit het bestemmingsplan. Het handhavingsverzoek van eiseres ziet ook op strijd met het bestemmingsplan in ruime zin.
Anders dan verweerder heeft aangegeven valt de beoordeling of al dan niet sprake is van strijd met de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden” daarom binnen de omvang van het geding.
Strijd met het bestemmingsplan?
6.1.
Binnen de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” zijn de aanduidingen “geen dienst-/bedrijfswoning toegestaan” en “maximaal bebouwingsoppervlakte in m²” (0 m²) opgenomen.
Artikel 8.1 van de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” luidt als volgt:
“De op de plankaart voor verblijfsrecreatieve doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieve voorzieningen met (zomer-) seizoengebonden recreatief verblijf in kampeermiddelen, stacaravans en/of groepsaccommodaties, met de daarbij behorende voorzieningen – waaronder begrepen sanitaire voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer – en met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.”
Artikel 8.2 (bouwvoorschriften) luidt als volgt:
“Op de tot verblijfsrecreatieve doeleinden bestemde gronden mogen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 (bebouwingsgrenzen) uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
Artikel 8.2.1
Voor gebouwen de volgende bepalingen gelden:
De gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangeduid;
De goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
De hoogte mag niet meer dan 10 m bedragen.
(…).
Artikel 8.2.3
voor stacaravans de volgende bepalingen gelden:
Het aantal stacaravans per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan op de plankaart de aanduiding “maximaal aantal eenheden” is aangegeven;
De oppervlakte, inclusief berging, mag niet meer dan 40 m² bedragen;
De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
Per stacaravan is ten hoogste 1 inpandige danwel aangebouwde berging toegestaan, waarvoor geldt dat de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 6 m².”
In artikel 1 zijn de volgende definities opgenomen:
Ander bouwwerk:
“een bouwwerk, geen gebouw zijnde”.
Bouwwerk:
“elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.”
Gebouw:
“Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.”
Stacaravan:
“een caravan of soortgelijke constructie op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en constructie, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.”
6.2.
Op grond van de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” zijn meerdere vormen van recreatief gebruik toegestaan, zoals (zomer-) seizoengebonden recreatief verblijf in kampeermiddelen, stacaravans en/of groepsaccommodaties. Uit de bestemmingsomschrijving volgt dus dat stacaravans zijn toegestaan. Dit gebruik kan worden beperkt door het opnemen van de aanduiding “maximaal aantal eenheden” op de plankaart (artikel 8.2.3, onder a, van de planvoorschriften).
Op de plankaart is echter geen aanduiding “maximaal aantal eenheden” opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit daaruit voort dat het aantal stacaravans niet is begrensd. Dat de planwetgever misschien wel heeft beoogd het aantal stacaravans te beperken, gelet op pagina 33 en 45 van de toelichting (waar wordt aangegeven dat het bestaande aantal stacaravans het uitgangspunt vormt) en pagina 70 van de toelichting (waar wordt aangegeven dat stacaravans niet zijn toegestaan), maakt het voorgaande niet anders. De plankaart en voorschriften van het bestemmingsplan zijn bindend. Als deze duidelijk zijn, zoals in dit geval, dan wordt niet toegekomen aan de uitleg in de toelichting. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2018 (hierna: Afdeling, ECLI:NL:RVS:2018:233).
De beroepsgrond faalt in zoverre.
6.3.
Op de plankaart is binnen de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” wel een aanduiding opgenomen die de oppervlakte aan gebouwen beperkt tot 0 m². Een stacaravan moet volgens eiseres aangemerkt worden als een gebouw. Omdat op de camping geen gebouwen zijn toegestaan zijn ook geen stacaravans toegestaan, aldus eiseres.
6.4.
Om te kunnen spreken van een “gebouw” dient sprake te zijn van een bouwwerk.
De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan – anders dan in de definitie van “bouwwerk” uit de modelbouwverordening die de Afdeling hanteert (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1749) – de toevoeging “bedoeld om ter plaatse te functioneren” ontbreekt.
Een stacaravan dient op grond van de definitie in de planvoorschriften daarom als een gebouw te worden aangemerkt.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de maximale oppervlakte aan gebouwen ook betrekking heeft op het bouwen van stacaravans. De rechtbank leidt dit af uit de systematiek van de planregels, waarbij aparte artikelen zijn opgenomen voor “gebouwen” en “stacaravans”, en waarbij het toegestane aantal stacaravans – en de oppervlakte en de hoogte daarvan – in artikel 8.2.3 is begrensd. Uit deze systematiek vloeit voort dat de bepalingen die betrekking hebben op stacaravans voortvloeien uit artikel 8.2.3, en niet uit artikel 8.2.1. De maximale oppervlakte voor gebouwen uit artikel 8.2.1 ziet op bedrijfsgebouwen, zoals een receptiegebouw en sanitaire voorzieningen, en niet op stacaravans. Dit blijkt ook uit pagina 42 van de toelichting.
De oppervlakte aan gebouwen van 0 m² heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op stacaravans. Een andere uitleg van deze bepaling zou inhouden dat op recreatieterreinen met stacaravans een groot deel van de bouwmogelijkheden voor stacaravans zouden zijn wegbestemd, nu bij de maximaal toegestane oppervlakte voor gebouwen geen rekening is gehouden met de oppervlakte aan stacaravans op recreatieterreinen.
Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de stacaravans niet in strijd zijn met de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden”.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
6.5.1.
Verweerder heeft op 8 januari 2018 een inventarisatie uitgevoerd op de camping. Uit deze inventarisatie is gebleken dat niet alle bouwwerken op de camping voldoen aan de bouwvoorschriften uit artikel 8.2.3, onder b en d, van de planvoorschriften.
Verweerder heeft aangegeven dat zij hierover een voornemen tot handhaving zullen richten aan de derde-partij.
6.5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een ander standpunt inneemt dan in het bestreden besluit, door te overwegen dat stacaravans en bergingen die niet voldoen aan de maatvoeringseisen uit artikel 8.2.3, onder b en d, in strijd zijn met de planvoorschriften.
De rechtbank acht dit nieuwe standpunt juist. Stacaravans en bergingen zijn – gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen – weliswaar toegestaan op grond van de (enkel)bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden”, maar zij dienen wel te voldoen aan de maatvoeringseisen uit artikel 8.2.3, zoals de maximale oppervlakte van 40 m².
Nu uit de inventarisatie volgt dat enkele stacaravans groter zijn dan de toegestane oppervlakte, en daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend, is in zoverre sprake van een overtreding van de planvoorschriften.
De beroepsgrond slaagt.
Dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”
7.1.
Het perceel is naast de (enkel)bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” ook voorzien van de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”, vanwege de ligging in de uiterwaarden van de IJssel.
7.2.
Artikel 13.1 van de planvoorschriften van deze dubbelbestemming luidt als volgt:
“De op de plankaart voor waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de (hoofd-)waterkering, de afvoer van oppervlaktewater en voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen”
Artikel 13.2.1 van de planvoorschriften luidt als volgt:
“Op de tot waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming) bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van waterstaatsdoeleinden, met dien verstande dat de hoogte:
Van scheepvaarttekens niet meer mag bedragen dan 15 m;
Van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2,50 m.”
Artikel 13.3.1 en 13.3.2 luiden als volgt:
“Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in 13.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de basisbestemming.”
“De in 13.3.1 genoemde vrijstelling wordt slechts verleend:
Indien daartegen uit hoofde van de waterstaatsbelangen geen bezwaar bestaat;
Nadat het waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord.”
7.3.
Het gebruik als camping – met inbegrip van het plaatsen van stacaravans – is ter plaatse toegestaan, nu de gronden op grond van artikel 13.2.1 mede zijn bestemd voor de enkelbestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” en binnen deze bestemming stacaravans zijn toegestaan. Zie de overweging van de rechtbank onder 6.2 en 6.4.
Op grond van artikel 13.2.1 geldt binnen de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden” echter een bouwverbod voor bouwwerken die niet ten dienste staan van deze dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”. Dit om te voorkomen dat door het bouwen van nieuwe bouwwerken de waterbergende functie van de uiterwaarden wordt aangetast. Dit volgt uit artikel 13.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staan stacaravans niet ten dienste van de waterbergende functie van het gebied, zodat het bouwen van deze bouwwerken slechts is toegestaan indien daarvoor een vrijstelling (tegenwoordig: omgevingsvergunning) is verleend op grond van artikel 13.3.1 en 13.3.2, danwel indien deze bouwwerken vallen onder het overgangsrecht.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het bouwen van de stacaravans en bergingen geen vergunning vereist was.
8.2.
In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie van “bouwen” opgenomen:
“plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.”
Artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II Bor luidt als volgt:
“Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
2. een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 70 m².”
8.3.
Voor het bouwen van een bouwwerk is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een bouwvergunning vereist. Voor deze bouwvergunningplicht geldt dat sprake moet zijn van “bouwen” en dat sprake moet zijn van een “bouwwerk”.
Het plaatsen van een stacaravan is aan te merken als “bouwen” in de zin van artikel 1.1 van de Wabo. De (sta)caravans in kwestie zijn daarnaast aan te merken als bouwwerken omdat deze langdurig op een vaste plaats staan. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1749).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stacaravans en bergingen daarom bouwvergunningplichtig.
8.4.
In artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II Bor is een uitzondering opgenomen op de bouwvergunningplicht voor bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf. In geschil is of de stacaravans vergunningvrij zijn op grond van dit artikel.
8.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een stacaravan is een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf. Omdat de hoogte van de stacaravans op de camping minder dan 5 meter bedraagt en de oppervlakte minder dan 70 m² zijn deze bouwwerken vergunningvrij op grond van artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II Bor.
Eiseres heeft niet onderbouwd dat de stacaravans niet voor recreatief nachtverblijf worden gebruikt. Ook als een stacaravan wel voor permanente bewoning zou worden gebruikt maakt dit niet dat een bouwvergunningvrij bouwwerk met terugwerkende kracht bouwvergunningplichtig wordt.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat voor de stacaravans geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist. Dit geldt niet voor de bergingen die bij de stacaravans zijn gerealiseerd. Dit zijn geen bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf, zodat voor deze bouwwerken ook een bouwvergunning is vereist. Verweerder was daarom voor deze bouwwerken bevoegd om tegen het bouwen zonder omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo handhavend op te treden.
De beroepsgrond slaagt.
Hoogte dwangsom en begunstigingstermijn
9.1.
Eiseres betoogt dat de dwangsom niet hoog genoeg is, en dat de begunstigingstermijn te lang is.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. De begunstigingstermijn is ook niet onredelijk lang. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
10. Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat het gebruik van de stacaravans – voor zover deze voldoen aan de maatvoeringseisen in het bestemmingsplan – niet in strijd is met de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden”.
Het plaatsen van een stacaravan of het bouwen van een berging is echter wel in strijd met de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”. Dit met het bestemmingsplan strijdige gebruik is een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Omdat de bergingen bouwvergunningplichtig zijn is ook sprake van strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, indien deze bouwwerken zijn gebouwd zonder bouwvergunning.
11. Het beroep van eiseres is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen over de maatvoering van de stacaravans, de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden” en de bouwvergunningplicht. De rechtbank ziet geen reden een andere termijn te stellen voor deze nieuwe beslissing op bezwaar dan de voor het bestreden besluit geldende beslistermijn. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om hier een dwangsom te verbinden.
De rechtbank merkt daarbij op dat indien sprake is van een overtreding verweerder niet kan volstaan met slechts een voornemen tot het opleggen van een last (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9947).
12. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
13. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft ten onrechte twee maal griffierecht geheven. Het griffierecht voor één van de zaken wordt daarom door de rechtbank teruggestort.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.