Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 mei 2017
- de akte houdende bewijslevering van Ruitenberg c.s.
- de antwoordakte van Meatspecial
- de akte uitlaten producties van Ruitenberg c.s..
2.De verdere beoordeling
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Ruitenberg c.s. bij akte een aantal stukken
- waaronder een rapport van onderzoeksbureau Element - overgelegd. Meatspecial heeft bij haar reactie hierop eveneens stukken overgelegd, waaronder een rapport van Lengkeek Expertise. De rechtbank zal hierna ingaan op de overgelegde stukken.
Uit de in het rapport weergegeven resultaten van de analyses blijkt dat zowel het onderzochte deeltje als de complete sluitclip voor 98% uit aluminium en voor de overige 2% uit dezelfde andere elementen bestaan. Element heeft verder op grond van visueel en stereomicroscopisch onderzoek geconstateerd dat het onderzochte deeltje en de sluitclip qua configuratie gelijkenis vertonen, met name vanwege de aanwezige groefvormige patronen. Het onderzoeksbureau heeft tot slot geconcludeerd:
“Gezien de samenstelling van de twee sluitclip onderdelen zijn deze van het hetzelfde materiaal (aluminium) type gefabriceerd.”2.3. Op grond van de bevindingen van Element moet worden geconcludeerd dat de bij Landmännen in het ham-kaasmengsel aangetroffen deeltjes afkomstig zijn van een sluitclip van Poly-clip. Hetgeen Meatspecial - onder verwijzing naar het door haar overgelegde rapport van Lengkeek Expertise (productie 8) - heeft aangevoerd, kan hieraan niet afdoen. De enkele stelling dat het onderzoek door Element zonder haar medeweten, instemming en aanwezigheid heeft plaatsgevonden, kan er niet toe leiden dat - zoals Meatspecial heeft gesteld - de bevindingen van Element niet overtuigend zijn en niet als (overtuigend) bewijs gebezigd kunnen worden. Voorbijgegaan wordt tevens aan de betwisting dat het onderzoek van Element betrekking had op een deeltje dat bij Lantmännen is aangetroffen en een door Poly-clip geproduceerde sluitclip, omdat dit verweer niet nader is onderbouwd.
Het betoog van Meatspecial dat op grond van het rapport van Element slechts kan worden geconcludeerd dat de onderzochte deeltjes van aluminium zijn, is niet juist. Uit het rapport van Element blijkt immers dat bij het metallurgisch onderzoek is geconstateerd dat beide deeltjes zijn samengesteld uit exact dezelfde zes elementen in een vrijwel gelijke verhouding. Het percentage aluminium bedraagt in beide gevallen 98%. De minieme afwijking bij drie van de overige elementen ( O = zuurstof: 1,8 ten opzichte van 1,7%; Si = silicium: 0,2 ten opzichte van 0,1% en Ag = zilver: 0,3 ten opzichte van 0,4%) moet worden toegeschreven aan de (on)nauwkeurigheid van de analysemethode. Hierover heeft Element opgemerkt (pagina 2, onderaan):
“De nauwkeurigheid van de resultaten hangt eveneens af van element en matrix, en bedraagt enkele tienden van een procent tot enkele procenten.”Over de gelijkenis van beide deeltjes heeft Meatspecial gesteld dat inderdaad sprake is van enige visuele overeenkomst, maar dat het bij Lantmännen teruggevonden deeltje op de foto in het rapport breder lijkt dan de complete clip en dat metingen met een microscoop uitsluitsel zouden kunnen geven. Ook dit verweer gaat niet op. Uit het rapport van Element moet immers worden afgeleid dat dergelijke metingen reeds zijn uitgevoerd (onder punt 2 van het rapport is vermeld: “De onderdelen zijn visueel en stereomicroscopisch onderzocht”) en dat op basis daarvan is geconstateerd dat de deeltjes wat betreft configuratie gelijkenis vertonen. De rechtbank deelt die constatering, daarbij in acht nemend dat de complete sluitclip aan het uiteinde iets smaller zal toelopen omdat die clip ongebruikt is en er dus nog geen kracht op uitgeoefend is.
Meatspecial heeft verder betoogd dat clips van andere producenten op de clip van Poly-clip lijken, maar dit betoog is onvoldoende onderbouwd. Meatspecial heeft slechts één producent genoemd, te weten Tipper Tie, en op de foto’s van de overgelegde productinformatie van Tipper Tie is niet te zien dat deze clips - net als de clips van Poly-clip - groeven vertonen. Bovendien blijkt nergens uit dat de clips van Tipper Tie dezelfde legering hebben als de sluitclips van Poly-clip.
“Sinds 01-01-2015 zijn wij in Nederland actief onder de naam Foodline System BVIn ons systeem zijn er vanaf genoemde datum geen orders en of rekeningen gestuurd aan de drie genoemde bedrijven.Voor deze datum (01-01-2015) zijn deze bedrijven niet aangemaakt als klant in ons systeem.”Poly-clip heeft hiermee verklaard dat zij geen sluitclips heeft verkocht of nog verkoopt aan Ruitenberg, Prika en/of Lantmännen.
Meatspecial heeft in dit verband slechts aangevoerd dat Foodline System B.V. haar telefonisch heeft laten weten dat zij ook sluitclips verkoopt aan dealers, zodat Ruitenberg, Prika en/of Lantmännen de clips dus van een dealer hebben kunnen betrekken. Aan dit betoog wordt voorbijgegaan, nu hiervoor iedere onderbouwing ontbreekt.
Dat Ruitenberg redelijkerwijs als herkomst van de aluminium deeltjes uitgesloten dient te worden, wordt bevestigd door de inhoud van het door Ruitenberg c.s. overgelegde inspectieverslag van Cunningham Lindsey (productie 23). In dit rapport is onder meer geconstateerd dat Ruitenberg bij de productie van het kruidenmengsel, maar ook anderszins, geen gebruik maakt of heeft gemaakt van sluitclips, grondstoffen verpakt met aluminium sluitclips of een snijmachine. Meatspecial heeft niet betwist dat, zoals Ruitenberg c.s. heeft gesteld, de experts van beide partijen bij deze inspectie aanwezig waren en dat Meatspecial en haar expert geen rapport van de inspectie hebben willen opmaken. Meatspecial heeft de juistheid van de constateringen in het rapport ook niet bestreden, zodat van die juistheid uitgegaan wordt.
Dat ook Prika als herkomst uitgesloten moet worden, heeft Ruitenberg c.s. mede onderbouwd door overlegging van twee met elkaar overeenstemmende verklaringen van (oud)werknemers van Prika (producties 25 en 26). Beide (oud)werknemers hebben de vragen of Prika in 2013 aluminium sluitclips of grondstoffen verpakt met aluminium sluitclips in haar productieprocessen gebruikte, of zij het mogelijk achten dat een aluminium sluitclip in versnipperde toestand in de geraspte kaas is terechtgekomen en of zij het aannemelijk achten dat in de productieruimte van Prika één of meer aluminium sluitclips aanwezig waren met ‘nee’ beantwoord. Ruitenberg c.s. heeft tevens overgelegd een e-mailbericht van Prika (productie 24) waarin is vermeld:
“De producten die Prika voor Ruitenberg maakt en heeft gemaakt wordt van een foliekaas gemaakt welke geen ijzeren klipjes bevat.In ons productieproces worden deze klipjes ook niet gebruikt.”Meatspecial heeft in dit verband alleen gesteld dat Prika in 2013 kaas in worstvorm in haar assortiment had en dat voor het inpakken daarvan een sluitclip moet worden gebruikt. Deze stelling is echter onvoldoende onderbouwd om gevolgd te worden, nu Ruitenberg c.s. reeds bij dagvaarding heeft aangevoerd dat de door Prika verkochte kaasworsten met sluitclips slechts handelswaar zijn en buiten de productie van geraspte kaas blijven.
De conclusie dat Lantmännen redelijkerwijs niet in aanmerking komt als herkomst van de aluminiumdeeltjes, vindt bevestiging in het feit dat de deeltjes zijn aangetroffen
inhet ham-kaasmengsel. Meatspecial heeft gesteld dat niet uitgesloten kan worden dat Lantmännen in andere delen van haar productielocatie gebruik maakt van aluminium sluitclips of deze via halffabricaten in worstvorm aangeleverd krijgt. Zij heeft echter niet nader toegelicht op welke wijze deeltjes van deze aluminium sluitclips in het ham-kaasmengsel terecht zouden kunnen zijn gekomen, zodat haar stelling niet kan afdoen aan de conclusie dat Lantmännen redelijkerwijs niet in aanmerking komt als herkomst voor de deeltjes.
Het is overigens niet juist dat, zoals Meatspecial heeft gesteld, de rechtbank in rechtsoverweging 5.7, laatste zin, van het tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft vastgesteld dat de messen van de machine steeds op dezelfde afstand ingesteld waren. Bedoelde zin in het tussenvonnis was een weergave van het verweer van Meatspecial. Dat blijkt ook uit de context waarin de zin is opgenomen.
Haar betoog dat het zou zijn opgevallen als de hamreepjes een afwijkend formaat zouden hebben gehad, kan Meatspecial evenmin baten nu - zoals zij zelf heeft betoogd - ook bij een ruimere afstelling van enkele millimeters nog steeds sprake zou zijn van langwerpige reepjes.
Ook kan niet worden volgehouden dat de metaaldetectie bij Meatspecial eventueel aanwezige aluminium deeltjes zou hebben gedetecteerd. De metaaldetectieapparatuur bij Meatspecial is immers niet geïntegreerd in de productielijn en de bakken met gesneden hamreepjes dienen handmatig door de (verrijdbare) metaaldetectieapparatuur gehaald te worden. Hierdoor is niet uit te sluiten dat de metaaldetectie bij een of meer bakken niet is gebruikt.
Dit betoog kan niet worden gevolgd. Afgezien van het feit dat bedoelde BRC-standaarden niet afdwingbaar zijn, is van belang dat deze normen - zoals ook Meatspecial heeft gesteld - zijn opgesteld voor de voedselverwerkende bedrijven die direct aan de retailsector leveren. De standaarden zijn dus niet geschreven voor bedrijven als Ruitenberg, die niet direct aan consumenten levert. Ruitenberg heeft de BRC-standaarden dus niet geschonden.
Ook als ervan uitgegaan wordt dat de BRC-standaarden breed geaccepteerd zijn, kan niet worden gezegd dat Ruitenberg in de gegeven omstandigheden niet redelijk heeft gehandeld door geen metaaldetectie in haar productieproces toe te passen. Zoals overwogen zijn de standaarden niet geschreven voor bedrijven die niet rechtstreeks aan klanten leveren. Bovendien maakt Meatspecial gebruik van een metaaldetector aan het einde van haar productieproces. Ruitenberg wist hiervan. Er was geen noodzaak om ook in het productieproces van Ruitenberg te controleren op metaaldeeltjes. Ruitenberg mocht erop vertrouwen dat de metaaldetectie van Meatspecial deugdelijk werkte.
productie kosten afgekeurd product 22.159 dozen à € 10,056 € 222.831,79
logistieke kosten in verband met opslag in vrieshuizen € 5.895,00
transportkosten afvoer € 3.971,00
AIG vordert over dit bedrag de wettelijke rente vanaf de datum van levering, dit is 6 september 2013. De wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag is echter pas toewijsbaar vanaf de datum dat AIG de schadevergoeding aan Ruitenberg heeft uitbetaald en daarmee is gesubrogeerd in de rechten van Ruitenberg (Hoge Raad 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737). Betaling heeft volgens de overgelegde specificatie plaatsgevonden op 10 februari 2014, zodat de wettelijke rente over het bedrag van € 148.399,00 vanaf die datum zal worden toegewezen.
Nu dit onderzoek redelijkerwijs noodzakelijk was om de omvang van de schadevergoeding vast te stellen en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn, komen de gevorderde facturen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking.
Ook over dit bedrag vordert AIG de wettelijke rente vanaf 6 september 2013. Meatspecial is echter pas in verzuim (en de wettelijke rente verschuldigd) vanaf het moment dat de schadevergoedingsverbintenis opeisbaar is geworden (artikel 6:119 lid 1 BW juncto artikel 6:83 aanhef en onder b BW). De facturen zijn van 29 november 2013, 31 december 2013, 28 maart 2014 en 24 juni 2016. Op de facturen is een betalingstermijn van 30 dagen vermeld. De rechtbank gaat ervan uit dat AIG de facturen binnen die termijn heeft betaald en zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de respectieve vervaldata van de facturen.
De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 6 juni 2014, nu Ruitenberg c.s. onbetwist heeft gesteld dat Ruitenberg Lantmännen op die datum heeft betaald en Meatspecial dus vanaf die datum in verzuim is.
explootkosten € 77,75
griffierecht € 3.903,00
salaris advocaat
€ 7.206,00(3 punten x tarief € 2.402,00)
totaal € 11.186,75.
3.De beslissing
3.1. verklaart voor recht dat Meatspecial toerekenbaar tekortgeschoten is door aan Ruitenberg hamreepjes te leveren met aluminiumdeeltjes,