ECLI:NL:RBGEL:2018:2436

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
05/840278-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het uitgeven van valse bankbiljetten

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitgeven van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1996, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. N. van Schaik. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat op 18 mei 2018 plaatsvond. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro in de periode van 11 tot en met 12 maart 2017 in Arnhem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 maart 2017 in een bar in Arnhem met een vals bankbiljet heeft betaald. Tijdens het proces werd er gediscussieerd over de rechtmatigheid van het bewijs, met name de gegevens verkregen uit de smartphone van de verdachte. De verdediging stelde dat deze gegevens uitgesloten moesten worden van het bewijs, omdat er geen toestemming was van een officier van justitie of rechter-commissaris voor het onderzoek aan de telefoon. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig had gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten, terwijl zij wisten dat deze vals waren. De rechtbank legde een werkstraf van 80 uren op, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840278-17
Datum uitspraak : 1 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart tot en met 12 maart 2017 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft/hebben uitgegeven, die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn mededaders, toen hij die bankbiljetten ontving(en), bekend was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart 2017 tot en met 12 maart 2017 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.

2.De rechtmatigheid van het onderzoek

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegevens die zijn voortgekomen uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De telefoon van verdachte is namelijk met behulp van apparatuur uitgelezen en de hele inhoud van de telefoon is gekopieerd en opgeslagen. Dergelijk onderzoek vergt de tussenkomst van een officier van justitie of rechter-commissaris en daarvan is hier geen sprake geweest. Door het onderzoek aan de smartphone van verdachte is een min of meer compleet beeld verkregen van zijn persoonlijk leven. Hiermee is een meer dan beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu uit jurisprudentie blijkt dat deze schending een structureel karakter aanneemt, dient de rechtbank niet slechts te volstaan met de constatering van dit verzuim, maar over te gaan tot bewijsuitsluiting.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging ten aanzien van de bewijsuitsluiting van de telefoongegevens heeft de officier van justitie gesteld dat, als al sprake is van een vormverzuim, kan worden volstaan met de constatering dat dit verzuim heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is namelijk van ernstige schending van de belangen van verdachte, anders dan dat het strafbare feit niet zou worden ontdekt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) het toetsingskader heeft uiteengezet voor het doen van onderzoek aan een smartphone door de politie. In dit arrest wordt - kort samengevat - overwogen dat geen voorgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier vereist is indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd. Als dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek wel onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van
allein de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens.
De rechtbank overweegt dat de telefoon van verdachte is uitgelezen met behulp van apparatuur en dat er vervolgens een kopie van de op deze wijze verkregen gegevens is opgeslagen. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de iPhone van de verdachte is onderzocht het vermoeden doet ontstaan dat daardoor een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. Het ontbreken van voorafgaande toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris moet in dit geval worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en dus van een schending van artikel 8 van het EVRM.
In welke mate dat vormverzuim tot enig rechtsgevolg moet leiden hangt af van het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat hierdoor is veroorzaakt.
De verdediging heeft het nadeel dat verdachte door de schending heeft ondervonden op geen enkele wijze geconcretiseerd. De rechtbank merkt daarbij op dat het belang van de verdachte dat het door hem gepleegde strafbare feit niet wordt ontdekt, geen rechtens te respecteren belang vormt. De mate waarin een onderzoek waarbij alle gegevens uit een smartphone worden gekopieerd inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer – en nadeel kan veroorzaken – hangt nauw samen met de in die smartphone opgeslagen gegevens. Dat via de iPhone van de verdachte persoonlijke informatie kon worden geraadpleegd die de ernst tekent van de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer is niet (concreet) aangevoerd; evenmin is dat anderszins aannemelijk geworden. In het onderhavige geval heeft een verbalisant de verkregen gegevens bekeken en is in het dossier slechts van een zeer beperkt deel van deze gegevens gebruik gemaakt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige schending niet een dermate grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte oplevert, dat deze tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
De verdediging heeft tevens, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad van
19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321), aangevoerd dat de schending dient te leiden tot bewijsuitsluiting, vanwege het structurele karakter van de schending, zodat in dit geval niet meer kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. Hierbij heeft de verdediging verwezen naar recente jurisprudentie waaruit zou blijken dat in diverse zaken wel steeds een schending wordt aangenomen, maar slechts wordt volstaan met het constateren van het verzuim.
In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin het verzekeren van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM de rechter niet noopt tot toepassing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, toch kan worden overgegaan tot bewijsuitsluiting. Dit kan het geval zijn in de - zeer uitzonderlijke - situatie waarin vaststaat dat het vormverzuim een structureel karakter heeft en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben verricht overtredingen van dit voorschrift te voorkomen. Het structurele karakter van de schending moet blijken uit objectieve gegevens.
De Hoge Raad heeft in dit arrest tevens bepaald dat de enkele stelling dat zich een zodanig structureel verzuim voordoet niet toereikend is. Het is aan de verdediging om aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens te onderbouwen dat het verzuim zodanig structureel is. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie daartegenover concrete gegevens te verstrekken aan de hand waarvan kan worden bepaald of de verantwoordelijke autoriteiten adequate maatregelen hebben getroffen om structurele overtreding van het desbetreffende voorschrift zoveel als redelijkerwijs mogelijk uit te sluiten.
De Hoge Raad heeft verder bepaald dat toepassing van bewijsuitsluiting in een dergelijk geval slechts aan de orde kan zijn, als aannemelijk is geworden dat het uitsluiten van bewijs in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk de beoogde normerende werking op de praktijk van opsporing en vervolging zal hebben.
Uit de enkele verwijzing naar een aantal uitspraken, zoals door de verdediging in het onderhavige geval gedaan is, kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat het vormverzuim een structureel karakter heeft, reden waarom zij zich zal beperken tot de constatering dat sprake is van een verzuim en niet zal overgaan tot uitsluiting van het uit de telefoon van verdachte verkregen bewijs.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 maart 2017 heeft verdachte in een bar in Arnhem betaald met een bankbiljet van 50 euro. [2] Dit bankbiljet was vals. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het uitgeven van valse bankbiljetten, terwijl verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de biljetten vals waren toen zij deze ontvingen. De officier van justitie acht niet bewezen dat zij de biljetten zelf hebben vervalst.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, nu de telefoongegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs en in het dossier dan onvoldoende aanwijzingen bestaan dat verdachte wist dat de bankbiljetten vals waren op het moment dat hij deze uitgaf.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wist dat het bankbiljet vals was toen hij dit biljet ontving, dan wel toen hij het uitgaf.
Naast het bankbiljet van 50 euro dat verdachte had uitgegeven, droeg hij bij zijn aanhouding nog zes valse briefjes van 50 euro bij zich. [4]
In de telefoon van verdachte zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen. [5] Deze gesprekken zijn hieronder telkens geciteerd weergegeven zoals vermeld in het procesdossier.
Maandag 6 maart 2017, tussen 12.27 uur en 15.11 uur
V = verdachte
D = [naam 1]
V: Yo
Heb nepgeldof
kan je dat fiksen
D: Hoeveel briefjes
Wol je
V: Hoesuur en hoeveel krijg je
lijke se echt
D: Bankoe had ik
Maar 2 donnie ga zo die man effe Belle
V: 20 donnie zijn beter
D: En hoeveel kan je minimaal
Investeren
V: Houveel
Krijg je
En hieduur
D: Jah hij heeft denk genoeg
licht aan jou
Hoeveel jij nodig hebt
V: 4k
D: Kan ik vragen hoeveel dat is
Oké
V: Hoeduur is dat
D: Ik bel hem zo
V: moett eets weten hoeduur t is
oke
Dinsdag 7 maart 2017, tussen 13.09 uur en 17.32 uur
V = verdachte
D = [naam 1]
V: Hoeduur per stuk
D: Denk 20 ofso
V: Oke hoeveel krijg je
voor 20
1 bankoe
voor 20 ?
D: wat bedoel
Je
Bankoes
Kosten denk ik 20
Maar hoeveel stuks wil je
V: Kan ik een teste zien
D: Heb niet
Man
Krijg foto's
Denk ik straks
V: goto is niet genoeg wilt voele
D: Jah
Heb denk ik nu nog 1 verscheurde thuus
Thuis
V: neem een hoeie mee dan
D: Jo
Kan nu niet opnemen
Ben met Fam
V: heb je gefiks
D: Luister 50 kan ik regelen
Als dat wild
Kan je hallen
Kosten 18 per briefje
V: Ja maar ik wil een zien en voele
D: Jah kanniet heb niet thuis
Moet ik dan kope
V: Waar dan
D: Die gene die verkoopt heeft
Tog
V: Ik ga niet iest kopen als ik niet zeker weet snapje
D: Jah snap ik
V: daarom
C: Maar denk eind van de week dat ik mis 1 heb ofzo
Kan ik je latten zien
(…)
Donderdag 9 maart 2017, tussen 07.17 uur en 11.03 uur:
V = verdachte
D = [naam 1]
V: ai
kant niet viir 15
maar ok moet echt voele foto en so zeggen niks
kant niet naar 15
wordt vandaag meeteen opgehaal
hij kan ook moet arnhem komen
lk
maar eerst voele
D: Wil je 1 k maar
V: Ja voort eerst
fiks maar
zeg die mattie
laat maar p
hij twijlfe veel
D: Wil je nou wel Ofniet
V: Nee
Want doe jommgen gaat sws
Niet arra
Komen
D: Kan wel wat jij wou
15 perstuk als 30 neemt
V: Toch niet
laat t maar
D: warom
V: Gewoon
Laat maar
skip
is op grapjes
doe daar geen zkn mee
sorry voor se lastig vallen bro
Donderdag 9 maart 2017, tussen 09.43 uur en 14.33 uur:
Y = [naam 2]
V = Verdachte
Y: [naam 3]
Awoo
V: se
Y: faka met die brieven
Ik wil ze
Kom swa
V: Wach op antowoord
ik moet ook
Y: SWS vndaag we l tog?
V: Ja mar je heb t niet eens g
gevoel
Y: Ja ik wil sws voelen
Als goed is haal ik gelijk
V: Hoevoel
zalmke wille
Y: Ligt aan de prijs
Al prijs goed is haal ik veel
Maar ze moeten goed voelen
Maar gaat allemaal lang duren zeker
V: 17
euro
Hoeveel wil je
Y: Dan moeten ze wel heeel goed zijn want dat is fucking duur
V: lk
Ja dat zijn ze ook
Y: Dan wil ik ze voelen
En horen hoe ze kreukelen
V: Ja wil je maar utrecht
Daar is t
snapje
Y: Ja mja ken je die persoon
V: Ja Hoeso
Y: Ai fix dat we kunnen zien dan
Ij wil voor 13 man 17 is kkr duur
V: Nee broer
Kan niet maatje
adam houd t op broer
Y: 17 is laagste?
V: Laat maar broer
Y: Noman broer
Kheb interesse swa
Niet afhaken nu
V: Jaa maar kil
1500 voor17
Y: Ik wil voor 100 eu halen als ze goed zijn
V: 100
Dat gaat niet lukke bro
Daarom zoek oemand anders die wel betet is
Y: Aii
V: ai
Y: Eyg
Ik heb voor 12 eu
V: Aii goeie man
Y: Gaan we halen?
V: Ja okemoke maar heb geen do r
Bro
ben nu met don
Y: Ikkom nu na jullie
V: Aii
De rechtbank stelt vast dat in deze gesprekken wordt gesproken over de aan- en verkoop van valse bankbiljetten.
Verdachte heeft verklaard dat deze WhatsApp-gesprekken niet door hem zijn gevoerd.
Hij komt elke dag in een jongerencentrum. Dit jongerencentrum is geopend vanaf 09.00/10.00 uur en hij gaat daar meestal rond 12.00 uur naartoe om tot 22.30 uur (en soms 03.00 uur) te blijven. [6] Zijn telefoon werd daar voorheen regelmatig gebruikt door andere personen en zij hebben deze gesprekken met zijn telefoon gevoerd.
De rechtbank acht deze verklaring volstrekt onaannemelijk en wel om de volgende reden.
Op donderdag 9 maart 2017 om 09.43 uur wordt de ontvanger van de berichten aangesproken met ‘ [naam 3] ’. [7] Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat het maatje dat hij tegenkwam op de Korenmarkt in Arnhem, waarmee hij iets ging drinken, ‘ [naam 3] of [naam 3] of zo wordt genoemd’. [8] Ook zijn de WhatsApp-gesprekken op verschillende dagen en dusdanig uiteenlopende tijdstippen gevoerd, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de telefoon van verdachte op al deze momenten door anderen in gebruik was. Daarnaast blijkt dat er ook berichten zijn verstuurd op tijden dat het jongerencentrum nog niet geopend was.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verdachte is geweest die de gesprekken over de aan- en verkoop van vals geld heeft gevoerd. Verdachte kon kennelijk putten uit een bron van valse bankbiljetten. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat hieruit in de gegeven situatie kan worden afgeleid dat verdachte niet iemand was die valse bankbiljetten bij zich had die hij, onbekend met hun valsheid, had ontvangen, maar iemand die de valsheid van de biljetten bij ontvangst kende (HR 3 november 1987, NJ 1988, 755). Het alternatieve scenario dat verdachte de biljetten zou hebben gekregen bij de verkoop van zijn Playstation acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tegelijk de bar binnen kwamen lopen en zij ieder aan een eigen tafel, maar vlak bij elkaar gingen zitten. De mannen waren regelmatig met elkaar aan het praten. Na elkaar bestelden zij ieder een drankje en vervolgens wilden zij afrekenen. Dit deden zij ook na elkaar. [9] Beide mannen betaalden met een vals briefje van 50 euro. [10] Aangever heeft beide biljetten van 50 euro overhandigd aan de politie. De biljetnummers van beide bankbiljetten bleken hetzelfde te zijn. [11]
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geen toeval zijn dat twee mannen, die gelijktijdig de bar binnenkomen, op hetzelfde moment in dezelfde bar, kort na elkaar een bestelling doen en deze vervolgens afzonderlijk van elkaar betalen ieder met een vals bankbiljet van dezelfde coupure, 50 euro, dat ook nog eens hetzelfde nummer bevat. Te meer nu zij terwijl ze daar zaten contact hadden met elkaar. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij elkaar hoorden en samen de valse bankbiljetten hebben uitgegeven. De stelling dat ze niet samen, maar kort na elkaar binnen kwamen dat ze elkaar alleen van gezicht kenden en elkaar slechts even hebben begroet, strookt niet met de verklaring van aangever en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten, als ware deze echt en onvervalst, terwijl hij en/of zijn mededader ten tijde van het ontvangen van deze biljetten wist(en) dat deze vals waren.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat zij de bankbiljetten zelf hebben nagemaakt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart tot en met12 maart 2017 te Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens)opzettelijk één of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft
/hebbenuitgegeven,
die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst ofwaarvan de valsheid of vervalsing verdachte en
/ofzijn mededader
s, toen hij die bankbiljetten ontving
(en), bekend was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een werkstraf op te leggen, dan wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 april 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 16 juni 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten van vijftig euro. Economisch is het van groot belang dat erop kan worden vertrouwd dat aan bankbiljetten de daarop vermelde waarde kan worden toegekend. Het in omloop brengen van vals geld brengt niet alleen schade toe aan het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer, maar dupeert tevens de onwetende ontvanger van dit valse geld.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. De rechtbank ziet hierin aanleiding aan verdachte, anders dan door de officier van justitie geëist, een werkstraf op te leggen.
Verdachte had ten tijde van zijn aanhouding nog zes valse briefjes van 50 euro in zijn zak. Daarnaast volgt uit de inhoud van de WhatsApp-gesprekken die op zijn telefoon zijn aangetroffen, dat verdachte zich bezighield met de handel in vals geld. Gelet daarop legt de rechtbank verdachte naast een werkstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van na te melden duur.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 209 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en
mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017115918, gesloten op 14 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 10-11; proces-verbaal van aangifte, p. 43.
3.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, gesloten op 18 maart 2017, p. 114.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 11.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77-102.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 mei 2018.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 85.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 71.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 46.
11.Proces-verbaal van aanhouding, p. 10.