In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 mei 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw van een vrieshuis. Het beroep van verschillende eisers is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning hebben ingediend of omdat zij niet tijdig beroep hebben ingesteld. Daarnaast zijn sommige eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te ver van het vrieshuis wonen. De rechtbank volgt hierbij eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die in eerdere uitspraken de beroepen van omwonenden ongegrond heeft verklaard, waardoor het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat het procesbelang van de eisers met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan' is komen te vervallen, aangezien het gebruik door het nieuwe bestemmingsplan niet langer in strijd is met het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft ook de beroepsgronden inzake de activiteit 'bouwen' beoordeeld, met name de bezwaren met betrekking tot het aspect 'welstand'. De rechtbank oordeelt dat het welstandsadvies op verschillende punten gebreken vertoont, maar dat deze gebreken kunnen worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de beroepen van de meeste eisers niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van één eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de verweerder het griffierecht aan deze eiser moet vergoeden.