In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 24 augustus 2017, waarin het beroep van de opposante niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in die eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het verschuldigde griffierecht van € 333 niet tijdig was betaald. De opposante had verzet aangetekend op 4 oktober 2017, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden van het verzet geen aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien.
Tijdens de zitting op 21 december 2017 was alleen de gemachtigde van de opposante aanwezig, terwijl de verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, niet verschenen was. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het beroep, en dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.