RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. K. van Driel),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, verweerder.
Procesverloop
Op 22 mei 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn.
Bij besluit van 7 september 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. K.A. Weerts.
Overwegingen
De in deze uitspraak genoemde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage.
1. Eiser heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied”.
De beslissing van de Afdeling in deze zaak (uitspraak van 15 januari 2017, 201700514/1/R1) luidt als volgt:
“De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied”;
draagt de raad van de gemeente Epe op om uiterlijk op 23 maart 2017 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
bepaalt dat de raad van de gemeente Epe aan [eiser] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000 (zegge: vijftienduizend euro);
(…).”
2. De gemeenteraad heeft op 23 maart 2017 het bestemmingsplan “Buitengebied” gewijzigd vastgesteld. Niet in geschil is dat de gemeenteraad met dit tijdige vaststellingsbesluit op dit punt heeft voldaan aan de uitspraak van de Afdeling.
3. Partijen twisten over de vraag of het besluit tijdig bekend is gemaakt. Eiser vindt van niet en hij vraagt daarom het besluit van 7 september 2017 te vernietigen, de mededeling van 22 mei 2017 dat geen dwangsom verschuldigd is te herroepen en een dwangsom vast te stellen. Voordat dit geschil inhoudelijk kan worden beoordeeld dient de rechtbank echter ambtshalve te onderzoeken of de mededeling van verweerder dat hij geen dwangsommen verschuldigd is, wel een besluit is. Want alleen tegen een besluit kan een bezwaarschrift worden ingediend. Dat volgt uit de artikelen 8:1 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Is de mededeling geen besluit dan moet het bezwaarschrift daartegen niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De beslissing over de verschuldigdheid van een door de bestuursrechter vastgestelde dwangsom ligt bij de burgerlijke rechter. Dat volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3777). Verweerder kan hieromtrent dan ook geen besluit nemen. De burgerlijke rechter is hiertoe bevoegd. De mededeling van verweerder is dus geen besluit. Zij bindt partijen niet. Anders, namelijk in de juridische vaktaal gezegd: de mededeling van verweerder is geen rechtshandeling; zij is niet op rechtsgevolg gericht. Zie artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in plaats van ongegrond. Dit is niet gebeurd en daarom vernietigt de rechtbank het besluit van 7 september 2017. Eiser kan zich alsnog tot de burgerlijke rechter wenden om de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom vast te stellen. 5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze worden als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Die heeft een bezwaarschrift geschreven, waarvoor één punt wordt geteld. Gemachtigde is telefonisch aanwezig geweest bij de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie, wat ook één punt oplevert. Ook heeft hij een beroepschrift geschreven, wat tevens voor één punt telt. Verder heeft de gemachtigde schriftelijk gereageerd op vragen vanuit de rechtbank. Dit komt voor een half punt in aanmerking. De totale proceskosten bedragen dus € 1753,50.
Tenslotte bedraagt het griffierecht € 168.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 september 2017;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep van eiser ten bedrage van € 1753,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
8 1 Algemene wet bestuursrecht:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
7 1 lid 1 Algemene wet bestuursrecht:
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a
.het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
8 55d lid 2 Algemene wet bestuursrecht:
De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.