ECLI:NL:RBGEL:2018:1994

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
05/740290-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervaardigen en bezitten van kinderporno, hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 30 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die werd beschuldigd van het vervaardigen en bezitten van kinderporno, hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte had heimelijk foto's gemaakt van naakte, spelende kinderen op een naaktstrand. De rechtbank oordeelde dat deze foto's, ondanks het ontbreken van expliciete seksuele gedragingen, als kinderporno moesten worden aangemerkt volgens artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte bekende ook hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur.

De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn daden ernstig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de kinderen. De foto's waren stiekem gemaakt, wat aantoont dat de verdachte zich bewust was van de onrechtmatigheid van zijn gedrag. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een waanstoornis en cannabisafhankelijkheid. De rechtbank besloot een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het vervaardigen van kinderporno en dat zijn handelen ook een actieve bijdrage had geleverd aan het illegale hennepcircuit. De straf was in lijn met de oriëntatiepunten voor soortgelijke delicten, maar werd verlaagd vanwege de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd ook verplicht om zich te laten behandelen voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740290-16
Datum uitspraak : 30 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.J Roossien, advocaat te Nunspeet.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 juli 2016 te
Arnhem en/of te Voorst, in ieder geval in Nederland, in totaal (circa) 5120 althans een grote hoeveelheid
afbeeldingen/multimediafiles (foto's), danwel één of meer gegevensdragers (te
weten een drie SD-geheugenkaarten, acht USB-sticks en een laptop) bevattende
die afbeeldingen/multimediafiles, waarbij telkens een persoon is betrokken die de leeftijd van 18 jaar nog niet
had bereikt, in zijn bezit heeft gehad en/of één of meerdere van die afbeelding(en)/
multimediafile(s) heeft vervaardigd en/of verspreid (gekopieerd), zijnde telkens afbeeldingen van één of meer andere geheel of gedeeltelijke
naakte minderjarige meisjes, waaronder de geheel of gedeeltelijk naakte [slachtoffer]
(geboortedatum [geboortedatum 2] 2002), waarbij (telkens) door de uitsnede van de afbeelding(en) of het gekozen
camerastandpunt nadrukkelijk de geslachtsdelen van het betreffende meisje in
beeld zijn gebracht en waarbij de afbeelding(en) aldus (telkens) een
onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben, van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 juli 2016 te Arnhem, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, in ieder geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 546 hennepplanten, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 juni 2015 tot 1 mei 2016 te Arnhem, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, één of meerdere hoeveelheden hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 juli 2016 te Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres 2] , heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking (verbreking (verzegeling) meterkast);
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 aangezien de door verdachte gemaakte afbeeldingen niet aangemerkt kunnen worden als kinderporno in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 26 juli 2016 is verdachte aangehouden op het naaktstrand in Bussloo omdat hij heimelijk foto’s had gemaakt van een naakt, 14 jarig meisje. [2] Bij verdachte heeft vervolgens een huiszoeking plaatsgevonden. Bij die huiszoeking zijn gegevensdragers aangetroffen [3] en een hennepkwekerij [4] .
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (kinderpornografie)
Op de SD kaart uit de camera die verdachte op 26 juli 2016 op het naaktstrand in Bussloo had gebruikt, zijn tientallen afbeeldingen aangetroffen van een 14 jarig meisje. Bij in ieder geval vijf van deze afbeeldingen was er ingezoomd op het geslachtsdeel van het meisje. Het gezicht van het meisje was op deze afbeeldingen niet te zien. [5]
Op een aantal bij de huiszoeking aangetroffen gegevensdragers zijn ruim vijfduizend afbeeldingen gevonden van, veelal naakte, meisjes met een geschatte leeftijd van 6 tot 14 jaar. Daarbij gaat het om circa zestienhonderd unieke afbeeldingen. De overige afbeeldingen zijn (al dan niet gesneden) kopieën van deze laatstgemelde zestienhonderd afbeeldingen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze afbeeldingen in de afgelopen zes jaar heeft gemaakt. Verdachte maakte deze afbeeldingen steeds heimelijk, zonder medeweten of toestemming van de betreffende kinderen of hun ouders of wettelijk vertegenwoordigers. [6] Twintig van de aangetroffen afbeeldingen zijn beschreven door een zedenrechercheur van het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Bij de afbeeldingen die zijn beschreven is er veelal bij het maken van de afbeelding ingezoomd op de billen en/of de vagina van het betreffende meisje. [7]
De rechtbank dient te beoordelen of de afbeeldingen die de verdachte heeft vervaardigd en/of in zijn bezit heeft gehad kinderpornografisch zijn in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht het, in het licht van het door de verdediging ingenomen standpunt dat de betreffende afbeeldingen niet te kwalificeren zijn als kinderpornografisch, noodzakelijk het juridisch kader uiteen te zetten.
De definitie van kinderpornografie
Blijkens artikel 240b Wetboek van Strafrecht is strafbaar het bezitten of vervaardigen van
een afbeelding – of een gegevensdrager bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6446) ten aanzien van de toepassing van artikel 240b Wetboek van Strafrecht als volgt overwogen:
3.3. […]
aangenomen [moet worden] dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Voorts heeft de Hoge Raad in het arrest van 10 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1359) het volgende overwogen:
3.5.
Het Hof heeft - in lijn met hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld - geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen, mede gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen – naar in zijn overwegingen besloten ligt – onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte de focus van de camera, waarmee de afbeeldingen zijn vervaardigd, (nagenoeg) op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen heeft afgesteld, hij de jongen vervolgens heeft opgedragen zich te gaan douchen waarbij filmopnames zijn gemaakt van de ontblote geslachtsdelen van de jongen en hij de filmpjes vervolgens op zijn computer heeft overgebracht en bekeken. Gelet hierop is evenmin onbegrijpelijk 's Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de pose waarin de jongen in de gegeven omstandigheden voor de camera heeft gestaan.
In dit kader slaat de rechtbank ook acht op Richtlijn 2011/92/EU (verder de Richtlijn), waarvan artikel 2, onder (c) kinderpornografie definieert als:
i) alle materiaal dat de visuele weergave behelst van een kind dat deelneemt aan echte of gesimuleerde expliciete seksuele handelingen;
ii) elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind;
[…]
De rechtbank verwijst voorts naar de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie waarin de nationale rechter wordt opgedragen het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken (HvJ EG 10 april 1984, 14/83, ECLI:EU:C:1984:153 (
Von Colson en Kamann), HvJ EG 13 november 1990, 106/89, ECLI:EU:C:1990:395 (
Marleasing)).
Deze verplichting vindt evenwel haar begrenzing in de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het gemeenschapsrecht, en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. (HvJ EG 8 oktober 1987, 80/86, ECLI:EU:C:1987:431 (
Kolpinghuis)). Dit betekent dat richtlijnconforme interpretatie niet ertoe mag leiden dat de strafwet ten nadele van de verdachte wordt uitgebreid (HvJ EG 12 december 1996, C-74/95 en C-129-95, ECLI:EU:C:1996:491 (
Procura della Repubblica/X)).
Verder heeft het Hof van Justitie bepaald dat het beginsel van de richtlijnconforme uitlegging in het bijzonder door de nationale rechter dient te worden toegepast, wanneer de nationale wetgever heeft geoordeeld dat de van vóór de betrokken richtlijn daterende bepalingen van zijn nationale recht voldeden aan de vereisten van die richtlijn (HvJ EG 16 december 1993, C-334/92, ECLI:EU:C:1993:945 (
Wagner Miret)).
Bij de parlementaire behandeling van de implementatie van de richtlijn 2011/93/EU heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2012/13, 33 580, nr. 3, p. 7‐8.) overwogen (met verwijzing naar het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van 7 december 2010):
dat de betekenis die in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan het begrip «seksuele gedraging» wordt gegeven, aansluit bij de definitie van kinderpornografie uit artikel 2, onder (c), van de richtlijn en dat de bestaande delictsomschrijving in artikel 240b Sr de bescherming biedt die de richtlijn beoogt te bieden.
In verband daarmee heeft de wetgever het niet noodzakelijk geacht de definitie van kinderpornografie uit artikel 2, onder (c), van de Richtlijn expliciet op te nemen in artikel 240b Wetboek van Strafrecht. Hierover heeft de Minister van Veiligheid en Justitie nog het volgende opgemerkt:
Daarmee is voldoende ruimte voor een verdere ontwikkeling van de jurisprudentie verzekerd, waarbij een richtlijn conforme interpretatie van artikel 240b Sr toepassing zal kunnen vinden.
Het voorgaande biedt de volgende drie uitgangspunten. In de eerste plaats heeft de Hoge Raad in zijn arresten van van 7 december 2010 en 6 juni 2014 duidelijk gemaakt dat de definitie van kinderpornografie als bedoeld in artikel 240b Wetboek van Strafrecht verder strekt dan afbeeldingen van gedragingen van expliciet seksuele aard. Ook indien er geen sprake is van een expliciet seksuele gedraging, kan er sprake zijn van kinderpornografie. Dat is het geval wanneer de foto, gezien de wijze waarop deze tot stand is gekomen, strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Daarbij noemt de Hoge Raad bij wijze van voorbeeld (en dus niet limitatief) een afbeelding van iemand in een houding of omgeving of vanuit een camerastandpunt waardoor in het concrete geval de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
In de tweede plaats geldt dat de Europese wetgever in artikel 2, onder (c)van de Richtlijn expliciet heeft aangegeven dat
naastafbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarige betrokken
ookafbeeldingen van de geslachtsorganen van kinderen voor primair seksuele doeleinden onder de definitie van kinderpornografie vallen.
Ten derde concludeert de rechtbank dat zij, in het licht van haar verplichting de nationale wet richtlijnconform te interpreteren, gehouden is de door de Richtlijn gegeven definitie van kinderpornografie toe te passen, te meer nu de wetgever zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht de door de Richtlijn gegeven definitie omvat. Daarmee wordt naar oordeel van de rechtbank het beginsel van rechtszekerheid geen geweld aangedaan, nu de Hoge Raad reeds heeft aangegeven dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht niet enkel strafbaar stelt de afbeeldingen van gedragingen van expliciet seksuele aard, maar ook afbeeldingen die, gezien de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Deze uitgangspunten brengen de rechtbank tot de conclusie dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht mede omvat elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind, zoals beoogd door de Richtlijn.
Primair seksuele doeleinden
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of de afbeeldingen die door verdachte zijn gemaakt zijn te kwalificeren als afbeeldingen voor primair seksuele doeleinden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze afbeeldingen enkel uit esthetische overwegingen heeft gemaakt, bekeken en bewaard en dat deze bij hem geen seksuele gevoelens teweeg brengen. Of deze verklaring van de verdachte op waarheid berust kan in het midden blijven. Het effect van de betreffende afbeeldingen op verdachte is niet bepalend voor de vraag of de afbeeldingen voor primair seksuele doeleinden zijn gemaakt. Het bezit, de verspreiding en de vervaardiging van kinderporno zijn strafbaar, ook indien de pleger zelf daarvan niet seksueel opgewonden raakt. De strafbaarheid van dergelijke afbeeldingen kan derhalve niet worden afgeleid uit de intentie van verdachte maar dient te worden beoordeeld aan de hand van de afbeeldingen zelf.
De toevoeging “voor primair seksuele doeleinden” aan de definitie van kinderpornografische afbeeldingen strekt ertoe te voorkomen dat foto’s van naakte kinderen die worden gemaakt voor bonafide (bijvoorbeeld) wetenschappelijke, medische of artistieke doeleinden onder de strafbaarstelling van artikel 240b Wetboek van Strafrecht vallen (zie
Handbook
for parliamentarians, Lanzarote Convention, 2011). Mede gezien het met de strafbaarstelling te beschermen belang, te weten het waarborgen van de persoonlijke levenssfeer en de seksuele integriteit van minderjarigen, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van dergelijke bonafide doeleinden niet snel mag worden aangenomen en door verdachte aannemelijk moet worden gemaakt. Daartoe is in ieder geval niet voldoende dat verdachte aanvoert dat hij de betreffende afbeeldingen esthetisch gezien mooi vindt maar niet seksueel prikkelend.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door verdachte gemaakte afbeeldingen, voor zover daarin de geslachtsdelen van minderjarigen zichtbaar zijn, aangemerkt dienen te worden als kinderpornografisch en dus strafbaar uit hoofde van artikel 240b Wetboek van Strafrecht. Deze kwalificatie beperkt zich niet enkel tot die afbeeldingen waarin specifiek is ingezoomd op de geslachtsdelen van de betreffende minderjarigen, welke afbeeldingen naar oordeel van de rechtbank in het licht van het voorgaande onmiskenbaar moeten worden aangemerkt als te zijn gemaakt voor seksuele doeleinden. Eveneens strafbaar zijn de andere afbeeldingen waarin de geslachtsdelen van de betreffende kinderen zichtbaar zijn, aangezien er steeds sprake is geweest van het maken van meerdere afbeeldingen van de betreffende kinderen in één sessie. [8] Dit betekent dat tussen de desbetreffende afbeeldingen een zodanige samenhang bestaat wat betreft inhoudelijke kenmerken en de wijze van totstandkoming dat vanwege dit onderlinge verband de hele serie als kinderpornografisch moet worden aangemerkt (HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446, r.o. 5.4).
Uit het procesdossier kan de rechtbank niet het precieze aantal foto’s afleiden die aldus voldoen aan de definitie van kinderpornografie. Aangezien er ook sprake is van afbeeldingen waarop kinderen gekleed zijn in badkleding, kunnen niet alle 5.120 ten laste gelegde afbeeldingen als zodanig worden gekwalificeerd. Uit het dossier maakt de rechtbank wel op dat het om meerdere afbeeldingen gaat en verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat ongeveer de helft van de (circa 1.600) door hem gemaakte afbeeldingen naakte kinderen betrof. [9] Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat het in ieder geval om een grote hoeveelheid afbeeldingen gaat. Gezien de hoeveelheid en de periode waarover verdachte heeft verklaard deze foto’s te hebben gemaakt (6 tot 7 jaar) heeft verdachte hiervan een gewoonte gemaakt.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 2, 3 en 4
(hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit)
Met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4 is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, [verbalisant 1] , p. 158;
- Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 44;
- Proces-verbaal van aangifte Liander, p. 191;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 juli 2016 te
Arnhem en/of te Voorst, in ieder geval in Nederland,
in totaal (circa) 5120 althanseen grote hoeveelheid
afbeeldingen
/multimediafiles (foto's), danwel één of meer gegevensdragers (te
weten een drie SD-geheugenkaarten, acht USB-sticks en een laptop) bevattende
die afbeeldingen/multimediafiles, waarbij telkens een persoon is betrokken die de leeftijd van 18 jaar nog niet
had bereikt, in zijn bezit heeft gehad en
/of één ofmeerdere van die afbeelding
(en
)/
multimediafile(s)heeft vervaardigd
en/of verspreid (gekopieerd), zijnde telkens afbeeldingen van één of meer
anderegeheel of gedeeltelijke
naakte minderjarige meisjes, waaronder de geheel of gedeeltelijk naakte [slachtoffer]
(geboortedatum [geboortedatum 2] 2002), waarbij (telkens) door de uitsnede van de afbeelding
(en
)of het gekozen
camerastandpunt
nadrukkelijkde geslachtsdelen van het betreffende meisje in
beeld zijn gebracht en waarbij de afbeelding
(en
)aldus (telkens) een
onmiskenbaar seksuele strekking
heeft/hebben, van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 juli 2016 te Arnhem, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, in ieder geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
grotehoeveelheid hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 546 hennepplanten, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 juni 2015 tot 1 mei 2016 te Arnhem, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en
/ofvervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, één of meerdere hoeveelheden hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 juli 2016 te Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres 2] , heeft weggenomen een hoeveelheid stroom,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf Liander
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking (verbreking (verzegeling) meterkast);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en/of in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 maart 2018;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 30 maart 2018;
- een rapport van drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, gedateerd 25 oktober 2016.
Ten aanzien van feit 1 heeft de rechtbank bij de straftoemeting de volgende omstandigheden in het bijzonder in aanmerking genomen. Verdachte heeft met het maken van deze foto’s ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de afgebeelde (jonge) kinderen, door zonder toestemming van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van die kinderen foto’s te maken terwijl zij naakt op het strand aan het spelen waren. Dat verdachte daarbij meerdere malen heeft ingezoomd op de geslachtsdelen van die kinderen, maakt de inbreuk des te ernstiger. Uit het feit dat verdachte de foto’s stiekem maakte, blijkt dat verdachte zich ervan bewust was dat zijn gedrag niet in de haak was.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het vervaardigen van kinderporno luidt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. In de omstandigheden dat er bij de vervaardiging van de afbeeldingen geen sprake is geweest van misbruik van de gefotografeerde kinderen en dat verdachte de foto’s enkel voor eigen doeleinden heeft gemaakt, in verband waarmee hij maatregelen heeft getroffen om de verspreiding van de foto’s te voorkomen, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan in de oriëntatiepunten staat.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, aangezien de rechtbank van oordeel is dat het, gezien de aard van het delict en het risico op herhaling, noodzakelijk is dat verdachte zich zal laten behandelen. De rechtbank komt hiertoe op grond van het advies van drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, gedateerd 25 oktober 2016, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een waanstoornis, parafilie (NAO) en cannabisafhankelijkheid en dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde mede onder invloed van zijn ziekelijke stoornissen tot stand zijn gekomen. De psycholoog adviseert daarom dat verdachte verplicht wordt een intensieve ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek te volgen, een en ander onder toezicht van de reclassering.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 overweegt de rechtbank dat verdachte een grote hoeveelheid, te weten ruim 500, hennep(planten) heeft geteeld in zijn woning. Door zijn handelen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het illegale hennepcircuit, waarin snel veel geld wordt verdiend en waarin het gebruik van geweld en intimidatie niet wordt geschuwd. Bovendien zijn hennepkwekerijen gevaarzettend (brandgevaar en wateroverlast). Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten leiden tot negatieve maatschappelijke gevolgen en sociale overlast. Bovendien is de uit hennepplanten verkregen stof THC schadelijk voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door deze buiten de elektriciteitsmeter om af te nemen. Verdachte heeft hierdoor forse financiële schade veroorzaakt voor de betreffende energieleverancier en geen respect getoond voor de eigendom van een ander.
In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank het passend en geboden verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op te leggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden als hierna genoemd en een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uur opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 240b en 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland op het adres Houtwal 16, 7201 ES te Zutphen (telefoonnummer 088-8041404) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Huisbezoeken en urinecontroles kunnen deel uitmaken van het reclasseringstoezicht;
- medewerking zal verlenen aan nadere diagnostiek en zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij een instelling voor ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/behandelaar aan te geven en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf gedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur
van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en mr. J.A.P. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ONRBD16079, gesloten op 27 juni 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] e.a., p. 83, Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 93, Proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant 4] , p. 92, Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 26, de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2018.
3.Proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant 4] , p. 115
4.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, [verbalisant 1] , p. 158.
5.Proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant 5] , p. 9
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 50, de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2018.
7.Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, p. 125
8.Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, p. 125, Proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant 5] , p. 91
9.Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, p. 125, Proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant 5] , p. 91, de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2018.