ECLI:NL:RBGEL:2018:1977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4901
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van sollicitatieplicht en de effectiviteit van het plaatsen van een cv op vacaturesites

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 1 mei 2018, is de vraag aan de orde of het plaatsen van een cv op een vacaturesite kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit in de zin van het Besluit sollicitatieplicht werknemers. De eiseres, Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Aventus, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die betrekking hebben op de sollicitatieplicht van een derde belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat het plaatsen van een cv op een vacaturesite niet kan worden beschouwd als een concrete sollicitatieactiviteit, omdat deze handeling niet gericht is aan een specifieke werkgever. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank concludeert dat de derde belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de sollicitatieplicht niet is nagekomen, omdat het UWV zelf het plaatsen van een cv als sollicitatieactiviteit beschouwt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen procesbelang heeft. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: 16/4901 en 17/2050

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2018

in de zaken tussen

Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Aventus, te Apeldoorn, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. Beers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Groningen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. M.H. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2015 (primair besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat [derde belanghebbende] over de maand september 2015 zich heeft gehouden aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht.
Bij besluit van 11 februari 2016 (primair besluit II) heeft verweerder primair besluit I aangevuld en vastgesteld dat [derde belanghebbende] tevens over de maanden juli 2015 en augustus 2015 (hierna tezamen met september 2015: periode in geding I) zich heeft gehouden aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht.
Bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en primair besluit II ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 september 2016 (primair besluit III) heeft verweerder vastgesteld dat [derde belanghebbende] over de periode van april 2016 tot en met juni 2016 (hierna: periode in geding II) zich heeft gehouden aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht.
Bij besluit van 15 maart 2017 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit I heeft de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 16/4901 en het beroep tegen bestreden besluit II onder zaaknummer 17/2050.
Verweerder heeft in beide beroepsprocedures een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en M. van Ginkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.S. Wiltjer. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft op 21 november 2017 het onderzoek heropend en de zaken ter behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Nadat eiseres en verweerder stukken hebben overgelegd hebben zij beiden toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. Op 23 maart 2018 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [derde belanghebbende] was laatstelijk werkzaam bij eiseres. De arbeidsovereenkomst tussen [derde belanghebbende] en eiseres is per 16 juli 2014 door de kantonrechter ontbonden. Bij besluit van 2 oktober 2014 is aan [derde belanghebbende] met ingang van 1 oktober 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres is eigenrisicodrager voor de WW. Op 10 december 2015 heeft eiseres bij verweerder aangegeven dat [derde belanghebbende] over periode in geding I niet heeft voldaan aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht. Op 7 september 2016 heeft eiseres bij verweerder aangegeven dat [derde belanghebbende] over periode in geding II niet heeft voldaan aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht.
2. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de primaire besluiten dienen te worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de vaststelling van verweerder dat [derde belanghebbende] over de periodes in geding I en II heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht dient naar het oordeel van de rechtbank te worden ingelezen dat verweerder weigert om aan [derde belanghebbende] een maatregel op te leggen, zoals eiseres heeft verzocht in de brieven van 10 december 2015 en 7 september 2016.
3. Tussen partijen is in geschil of [derde belanghebbende] in periode in geding I en periode in geding II heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht.
16/4901
4.1.
Allereerst is tussen partijen in geschil of [derde belanghebbende] in augustus 2015 heeft voldaan aan zijn kwantitatieve sollicitatieplicht. Tussen partijen is daarbij alleen in geschil of verweerder terecht de activiteiten van [derde belanghebbende] van 18 augustus 2015 en 20 augustus 2015 tezamen heeft gezien als één sollicitatieactiviteit. Niet in geschil is dat de activiteiten afzonderlijk niet kunnen worden aangemerkt als sollicitatieactiviteit.
4.2.
In artikel 1 van het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012 (hierna: Besluit sollicitatieplicht werknemers) is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“Sollicitaties zijn vormvrij: het versturen van een open of gerichte sollicitatiebrief, de inschrijving bij een uitzend- of detacheringsbureau, een (spontaan) sollicitatiebezoek aan een werkgever, het voeren van een sollicitatiegesprek en dergelijke zijn allemaal sollicitatieactiviteiten. Wel dient een sollicitatieactiviteit te allen tijde concreet en verifieerbaar te zijn. Ook het solliciteren naar een functie bij een op dat moment voor de werkzoekende nog anonieme werkgever (bijvoorbeeld in de situatie dat hij solliciteert via een uitzendbureau) kan als sollicitatieactiviteit beschouwd worden, mits het gaat om een concreet arbeidsaanbod waarop wordt gereageerd en deze sollicitatie verifieerbaar is.
4.3.
[derde belanghebbende] staat sinds 30 juli 2015, na een kennismakingsgesprek te hebben gevoerd, ingeschreven bij NIVVO. Het NIVVO is een organisatie die is gespecialiseerd in tijdelijke en vaste vervanging in het onderwijs. Op 13 augustus 2015 heeft [derde belanghebbende] een e-mail ontvangen van mevrouw S. Roos (senior adviseur bij het NIVVO) met de vraag of Leiden qua werklocatie een optie is voor hem. Op 18 augustus 2015 heeft [derde belanghebbende] gereageerd dat Leiden een mogelijke optie is voor hem. Op 20 augustus 2015 heeft [derde belanghebbende] telefonisch gesproken met Roos om nader te kennis te maken en een vacature bij het ROC in Leiden door te spreken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de e-mail van 18 augustus 2015 en 20 augustus 2015 tezamen als een sollicitatieactiviteit heeft beschouwd. [derde belanghebbende] stelt dat in het telefoongesprek tussen hem en Roos een concreet arbeidsaanbod is besproken, namelijk op het ROC in Leiden. Deze activiteit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet. Tevens is de activiteit verifieerbaar. In de gedingstukken bevinden zich immers een telefoonnummer en e-mailadres van Roos. Indien eiseres of verweerder twijfels heeft gehad over het bestaan of de inhoud van het telefoongesprek tussen [derde belanghebbende] en Roos dan hadden zij met deze contactgegevens het gesprek en de inhoud daarvan kunnen verifiëren.
5.1.
Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder het door [derde belanghebbende] plaatsen van zijn cv op een vacaturewebsite ten onrechte heeft aangemerkt als sollicitatieactiviteit. In dat verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2008, waarin de CRvB heeft geoordeeld dat het plaatsen van een cv op een vacaturesite niet kan gelden als het verrichten van een concrete sollicitatie. Een dergelijke handeling is onvoldoende concreet, aangezien de sollicitatie niet rechtstreeks is gericht aan een specifiek door betrokkene uitgekozen werkgever. Reeds daarom kan een dergelijke activiteit niet gelijk worden gesteld met het versturen van een open sollicitatiebrief. [1]
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitspraak waarnaar eiseres verwijst niet langer actueel is te achten gelet op de huidige arbeidsmarkt. Op grond van een vaste gedragslijn ziet verweerder het plaatsen van een cv als een effectieve manier om aan werk te komen, nu werkgevers in de tegenwoordige tijd (in tegenstelling tot het jaar 2008) steeds meer gebruik maken van cv-databanken voor de selectie van (potentiële) kandidaten voor het vervullen van een vacature. Verweerder verwijst in dat verband naar de website www.uwv.nl waarop bij ‘uw rechten en plichten’ concreet vermeld staat dat het plaatsen van een cv op een vacature website wordt beschouwd als een sollicitatieactiviteit.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van een cv op een vacaturesite niet is aan te merken als een sollicitatieactiviteit zoals bedoeld in het Besluit sollicitatieplicht werknemers. De rechtbank sluit daarbij aan bij de door eiseres onder rechtsoverweging 5.1. aangehaalde rechtspraak van de CRvB. Het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite is onvoldoende concreet, aangezien deze sollicitatie niet rechtstreeks is gericht aan een specifiek door betrokkene uitgekozen werkgever.
5.4.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen maatregel aan [derde belanghebbende] heeft opgelegd. Volgens vaste rechtspraak volgt uit de tekst van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW dat van het niet-nakomen van de daar genoemde verplichtingen geen sprake is indien de werknemer niet kan worden verweten wat hij heeft gedaan of nagelaten. [2] Gelet op het feit dat verweerder volgens een vaste gedragslijn het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite als sollicitatieactiviteit beschouwt en dit ook als zodanig op de website heeft vermeld, kan [derde belanghebbende] niet worden verweten dat hij op dit punt de voorschriften van de sollicitatieplicht niet is nagekomen.
6. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond.
17/2050
7.1.
Verweerder betoogt dat eiseres geen procesbelang heeft bij het beroep tegen bestreden besluit II. Verweerder stelt in dat verband dat eiseres reeds schadeloos is gesteld voor de gedeeltelijke betaling van de WW-uitkering, gelijk aan 25% over vier maanden, als gevolg van de rommelig verlopen bezwaarprocedure. Daarom heeft eiseres louter een principieel belang.
7.2.
Eiseres stelt dat er niet louter een principieel belang resteert. Eiseres stelt zicht op het standpunt dat met de beroepsprocedure (ook) beoogd wordt een verandering te bewerkstelligen in het sollicitatiegedrag van [derde belanghebbende] . Daarnaast is de schadevergoeding volgens eiseres onvolledig. [derde belanghebbende] is in de beroepsprocedure 16/4901 (ook) de sollicitatieplicht onvoldoende nagekomen. Nu er sprake is van recidive dient aan [derde belanghebbende] een maatregel opgelegd te worden van 37,5% gedurende vier maanden.
7.3.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [3]
7.4
De rechtbank is allereerst van oordeel dat geen sprake is van recidive nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat [derde belanghebbende] niet kan worden verweten dat hij de sollicitatieplicht over periode in geding I niet is nagekomen en verweerder terecht geen maatregel heeft opgelegd. Derhalve heeft eiseres geen financieel belang. De rechtbank stelt vast dat het belang dat nog resteert voor eiseres is gelegen in het willen bewerkstelligen van een verandering in het sollicitatiegedrag van [derde belanghebbende] . De rechtbank is van oordeel dat het willen bewerkstelligen van een verandering in het sollicitatiegedrag van [derde belanghebbende] is te kwalificeren als een principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
8. Het beroep tegen bestreden besluit II is niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H. Boerhof, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 mei 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6916.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119)