ECLI:NL:RBGEL:2018:1776

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4768
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een elektrische rolstoel onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 april 2018 uitspraak gedaan over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiser is toegekend voor de aanschaf van een elektrische rolstoel. Eiser, die rolstoelafhankelijk is door een spierziekte, had een pgb van € 7.054,50 ontvangen voor de aanschaf van een elektrische rolstoel met aanpassingen, en een jaarlijks bedrag van € 442,- voor onderhoud. Eiser was van mening dat dit bedrag niet toereikend was om een rolstoel aan te schaffen bij een andere leverancier dan de gecontracteerde leverancier, [leverancier].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van het pgb is gebaseerd op de kostprijs van de elektrische rolstoel zoals deze in natura zou worden verstrekt door [leverancier]. Eiser heeft aangevoerd dat hij door een eerder ongeval met een rolstoel van [leverancier] geen vertrouwen meer heeft in deze leverancier en daarom een rolstoel van een andere leverancier, Meyra, wil aanschaffen. De rechtbank oordeelt echter dat de wetgeving, met name de Wmo 2015, niet vereist dat het pgb toereikend moet zijn voor de aanschaf bij elke gewenste leverancier, en dat de hoogte van het pgb is vastgesteld op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

De rechtbank concludeert dat eiser met het toegekende pgb de elektrische rolstoel inclusief noodzakelijke aanpassingen kan aanschaffen bij [leverancier]. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat het pgb niet toereikend is en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt dat de keuzevrijheid van de ontvanger van het pgb niet betekent dat de hoogte van het pgb moet worden afgestemd op de kosten van duurdere aanbieders.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/4768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Kleef),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) eiser in aanmerking gebracht voor een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.054,50 voor de aanschaf van een elektrische rolstoel met aanpassingen en een jaarlijks bedrag van € 442,- voor onderhoud.
Bij besluit van 4 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2018. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is vanwege een spierziekte rolstoelafhankelijk. Eiser heeft in het verleden een elektrische rolstoel verstrekt gehad van verweerder op basis van zorg in natura. De rolstoel was afkomstig van leverancier [leverancier] , de rechtsvoorganger van [leverancier] is de huidige gecontracteerde leverancier van verweerder voor het leveren van hulpmiddelen in natura.
In augustus 2013 heeft eiser kort na een reparatie van zijn rolstoel door een medewerker van [leverancier] een ongeluk gehad met deze rolstoel door een technische storing in de rolstoel. Aan het ongeval heeft eiser blijvend letsel overgehouden. In een onderzoek naar de rolstoel in opdracht van eiser is door een onderzoeksbureau geconcludeerd dat deze rolstoel zeer gevaarlijk is indien een elektrische storing ontstaat. Sinds het ongeval durft eiser niet meer in deze rolstoel te rijden en rijdt hij in een zelf aangeschafte elektrische sportrolstoel, die niet geschikt is voor hem. Omdat eiser geen vertrouwen meer had in een elektrische rolstoel van [leverancier] die op basis van zorg in natura wordt verleend door verweerder, heeft eiser bij verweerder een aanvraag gedaan voor een nieuwe elektrische rolstoel in de vorm van een pgb. Eiser wil met het pgb een elektrische rolstoel van een andere leverancier (Meyra) aanschaffen.
2. Verweerder heeft eiser een pgb toegekend van € 7.054,50 voor de aanschaf van een elektrische rolstoel en een jaarlijks bedrag van € 442,- voor onderhoud. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb is verweerder uitgegaan van de kostprijs van de elektrische rolstoel (€ 7.054,50) wanneer deze in natura zou zijn verstrekt door [leverancier] . Verweerder heeft een contract met [leverancier] , waarin is bepaald dat meerkosten voor aanpassingen aan elektrische rolstoelen voor rekening van [leverancier] komen. Dit betekent dat bij levering van de elektrische rolstoel, inclusief alle noodzakelijke aanpassingen, op basis van zorg in natura door [leverancier] , het bedrag dat verweerder aan [leverancier] moet betalen € 7.054,50 blijft. Op grond hiervan heeft verweerder met toepassing van artikel 2.3.6, vijfde lid van de Wmo 2015 en de toepasselijke regelgeving in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2015 (hierna: de Verordening) en de Nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2015 (hierna: de Nadere regels) het pgb beperkt tot € 7.054,50. Het ongeluk dat eiser heeft gehad vindt verweerder onvoldoende reden om [leverancier] als leverancier uit te sluiten en een hoger pgb te verstrekken. Verweerder wijst er nog op dat eiser met het toegekende pgb de elektrische rolstoel inclusief de medisch noodzakelijke aanpassingen bij [leverancier] kan aanschaffen tegen dezelfde kostprijs die voor verweerder geldt.
3.1.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat verweerder er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Op verzoek van de betrokkene verstrekt verweerder hem op grond van artikel 2.3.6, eerste lid van de Wmo 2015 een pgb die hem in staat stelt om het benodigde hulpmiddel van derden te betrekken. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat verweerder het pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van het hulpmiddel van derden hoger zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening. Op grond van artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast over het uit te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning, waaronder op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
3.2.
Artikel 2.7 van de Verordening bepaalt dat de hoogte van het pgb voor een zaak wordt afgeleid van de waarde van de in de desbetreffende situatie te verstrekken voorziening in natura. De hoogte van het pgb wordt op grond van artikel 9 van de Nadere regels bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak bij een vestrekking in natura. Het pgb mag worden geweigerd voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de goedkoopste adequate voorziening in natura die verweerder aanbiedt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met inachtneming van de bovenstaande wet-
en regelgeving de hoogte van het pgb heeft vastgesteld op het bedrag van de goedkoopste adequate voorziening in natura die verweerder aanbiedt. Dit is de kostprijs van € 7.054,50 voor de elektrische rolstoel met aanpassingen wanneer deze in natura zou zijn verstrekt door [leverancier] .
5. Eiser stelt dat het bedrag van het toegekende pgb niet toereikend is om bij een
andere leverancier dan [leverancier] een elektrische rolstoel met de noodzakelijke medische aanpassingen aan te schaffen. Daartoe verwijst hij naar de ingebrachte offertes van leverancier Meyra, waaruit blijkt dat de minimale kosten van een aangepaste elektrische rolstoel tussen de € 16.000,- en € 19.000,- liggen. Eiser stelt dat hij vanwege het ongeluk gegronde redenen heeft om geen rolstoel meer af te nemen van [leverancier] . Met het toegekende bedrag aan pgb van
€ 7.054,50 kan alleen een basisrolstoel worden gekocht zonder de benodigde aanpassingen.
6. In geschil is de hoogte van het toegekende pgb voor een elektrische rolstoel met aanpassingen. Het beroep van eiser komt erop neer dat hij vindt dat verweerder in strijd handelt met de keuzevrijheid die de Wmo 2015 biedt, omdat hij met het toegekende bedrag aan pgb niet bij andere leveranciers dan [leverancier] terecht kan voor de aanschaf van een elektrische rolstoel met de benodigde aanpassingen.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep onder de Wmo 2007, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8897, gaat de keuzevrijheid die het pgb biedt niet zo ver dat de hoogte van het toegekende pgb toereikend moet zijn om de geïndiceerde voorziening te kunnen aanschaffen bij iedere door de ontvanger van het pgb gewenste aanbieder of leverancier ongeacht de prijs die de betreffende aanbieder voor die voorziening rekent. Uit de tekst van noch de toelichting op de Wmo 2015 volgt dat er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat het pgb een zodanige hoogte moet hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk moet maken. Een dergelijke invulling ligt ook niet voor de hand gelet op het aan de Wmo verbonden en in de rechtspraak geaccepteerde uitgangspunt dat uit een oogpunt van doelmatigheid slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste adequate voorziening. Het staat de ontvanger van het pgb vrij om het toegekende pgb voor de aanschaf van de geïndiceerde voorziening te besteden bij een aanbieder of leverancier naar eigen keuze, maar de extra kosten die de keuze voor een andere, duurdere aanbieder of leverancier met zich meebrengt moeten uit eigen middelen worden betaald voor zover het pgb ontoereikend is. Uit artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, waarin de keuzevrijheid tot uitdrukking komt, blijkt niet dat er sprake moet zijn van een keuze tussen meerdere aanbieders en evenmin dat de hoogte van het pgb daarop moet zijn afgestemd.
8. Dit betekent dat eiser ervoor kan kiezen bij een andere leverancier dan [leverancier] de geïndiceerde aangepaste rolstoel aan te schaffen, maar als het toegekende pgb ontoereikend is hij het tekort zelf moet aanvullen. De rechtbank heeft er begrip voor dat door het ongeluk in het verleden met de oude elektrische rolstoel van [leverancier] eisers vertrouwen in [leverancier] , de rechtsopvolger van [leverancier] , is geschaad en hij om die reden de voorkeur geeft aan een nieuwe rolstoel van een andere leverancier. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat een bij [leverancier] aangeschafte rolstoel niet veilig zou zijn en hem om die reden en in afwijking van de toepasselijke wet- en regelgeving in aanmerking te laten komen voor een hoger pgb. Daarbij is van belang dat verweerder niet twijfelt over de kwaliteit van de rolstoelen van [leverancier] en eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat door [leverancier] een rolstoel zal worden geleverd die kwalitatief onvoldoende is. Uit het in het verleden opgetreden technisch mankement in de oude rolstoel van eiser kan niet worden afgeleid dat een door [leverancier] nieuw te verstrekken rolstoel ook niet zal voldoen. Bovendien was die oude rolstoel niet afkomstig van [leverancier] , maar van haar rechtsvoorganger [leverancier] .
9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit hetgeen in beroep is aangevoerd niet is gebleken dat het toegekende pgb niet toereikend is voor de aanschaf van de geïndiceerde elektrische rolstoel met aanpassingen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om met een voorziening in natura vergelijkbaar en toereikend pgb aan te bieden.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.