ECLI:NL:RBGEL:2018:1766

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6747
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de genietingsmomenten van nabetaalde Wajong-uitkering in relatie tot de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of een nabetaling van een Wajong-uitkering, die eiseres in 2015 ontving maar betrekking had op eerdere belastingjaren, moet worden opgenomen in de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om haar aanslag ongegrond te verklaren, en stelde dat de nabetalingen in de jaren 2011 en 2012 moesten worden gerekend, niet in 2015.

De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 het genietingsmoment van de Wajong-uitkering ligt op het moment van uitbetalen, ongeacht het feit dat een deel van de uitkering betrekking heeft op eerdere jaren. Dit betekent dat de nabetalingen in de aanslag IB/PVV 2015 moeten worden opgenomen, wat leidt tot een hogere belastingverplichting en terugbetaling van zorgtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat zij niet bevoegd was om te oordelen over het beroep op de hardheidsclausule, aangezien deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Minister van Financiën.

De rechtbank benadrukte dat hoewel eiseres geen fout had gemaakt, de schade die zij lijdt als gevolg van de beslissing van het UWV om de Wajong-uitkering stop te zetten, niet door de belastingrechter kan worden vergoed. Dit oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter of de bestuursrechter indien er sprake is van een zelfstandig schadebesluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/6747
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018
in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 november 2017 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde (de moeder van eiseres) en [A] (mediator). Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en verklaart zich onbevoegd om te oordelen over het beroep op de hardheidsclausule.

Overwegingen

1. Op 30 juli 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) besloten de Wajong uitkering van eiseres te stoppen en deels terug te vorderen. Eiseres is tegen deze beslissing in bezwaar en beroep gekomen.
2. Ten tijde van de beroepsfase is het UWV aan eiseres tegemoet gekomen. Op 12 maart 2015 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en is alsnog de Wajong uitkering vanaf 30 juli 2011 overgemaakt aan eiseres. Vervolgens heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 de nieuwe beslissing van het UWV bekrachtigd en proceskostenvergoeding toegekend.
3. Eiseres heeft op 6 februari 2017 haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 27.552. Het inkomen bestond uitsluitend uit een Wajong uitkering van € 27.552, waarvan een bedrag van € 13.222 bestond uit nabetalingen voor 2011 en 2012.
4. Met dagtekening 17 maart 2017 is een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. De voorlopige aanslag bedroeg terug te betalen € 4.323, vermeerderd met € 143 belastingrente. Op 11 mei 2017 is de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd.
5. Op 1 juni 2017 heeft eiseres een herziene aangifte ingediend. Het verzamelinkomen daarin bedroeg € 14.329. Dit betrof de Wajong uitkering die op 2015 ziet.
6. In geschil is de hoogte van de aanslag IB/PVV 2015. Meer specifiek is in geschil of de nabetaling van € 13.222 die in 2015 is ontvangen, maar die betrekking heeft op de jaren 2011 en 2012, in de aanslag IB/PVV 2015 moet worden opgenomen. Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de verrekeningen en nabetalingen die hebben plaatsgevonden, tot haar inkomen moeten worden gerekend in het jaar waarop zij betrekking hadden, namelijk 2011 en 2012. Eiseres is van mening dat zij anders wordt gestraft voor fouten die een andere overheidsinstantie heeft gemaakt. Door het bedrag van de uitkering mee te nemen in de aanslag IB/PVV 2015 leidt dit tot een te betalen belasting van € 4.466 en moet de tevens de zorgtoeslag van € 942 worden terugbetaald.
8. Verweerder heeft gesteld dat op grond van de wet dient te worden uitgegaan van het jaar waarin het inkomen is toegekend, dus 2015. Verweerder verwijst naar artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) dat aangeeft op welk tijdstip bepaalde bestanddelen van het inkomen uit werk en woning worden genoten. Als algemene genietingsmomenten noemt artikel 3.146 het moment waarop de desbetreffende inkomensbestanddelen zijn ontvangen, zijn verrekend, ter beschikking zijn gesteld, rentedragend zijn geworden of vorderbaar en inbaar zijn geworden (zie ook Hoge Raad 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1269).
9. De rechtbank is van oordeel dat het op grond van artikel 3.146 van de Wet IB 2001 niet mogelijk is om delen van betalingen van de Wajong uitkering uit het inkomen van 2015 te halen en alsnog toe te rekenen aan de jaren waarin de uitkering zou zijn uitbetaald als het UWV geen onjuiste beslissing zou hebben genomen. Het standpunt van verweerder is dus juist. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om eiseres tegemoet te komen. Daarom is het beroep ongegrond verklaard.
10. Eiseres heeft wel terecht aangevoerd dat zij geen fout heeft gemaakt en dat haar niets te verwijten is. Er is ook geen sprake van het straffen van eiseres, hoewel de rechtbank wel begrijpt dat zij dit zo voelt. Het zou voor de hand liggen dat het UWV de schade vergoedt die eiseres nu blijkt te lijden als gevolg van de onjuiste beslissing om de Wajong uitkering stop te zetten. De belastingrechter kan hierover echter geen beslissing nemen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter of aan de bestuursrechter indien sprake zou zijn van een zelfstandig schadebesluit.
11. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule kan ook niet leiden tot een gegrond beroep, want de rechtbank is niet bevoegd om hierover te oordelen. Deze in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) beschreven bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, komt niet toe aan de belastingrechter, maar is voorbehouden aan de Minister van Financiën. De rechtbank heeft zich daarom in zoverre onbevoegd verklaard. Eiseres dient zich voor het beroep op de hardheidsclausule tot de Minister van Financiën te richten.
12. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.