ECLI:NL:RBGEL:2018:1766
Rechtbank Gelderland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de genietingsmomenten van nabetaalde Wajong-uitkering in relatie tot de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of een nabetaling van een Wajong-uitkering, die eiseres in 2015 ontving maar betrekking had op eerdere belastingjaren, moet worden opgenomen in de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om haar aanslag ongegrond te verklaren, en stelde dat de nabetalingen in de jaren 2011 en 2012 moesten worden gerekend, niet in 2015.
De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 het genietingsmoment van de Wajong-uitkering ligt op het moment van uitbetalen, ongeacht het feit dat een deel van de uitkering betrekking heeft op eerdere jaren. Dit betekent dat de nabetalingen in de aanslag IB/PVV 2015 moeten worden opgenomen, wat leidt tot een hogere belastingverplichting en terugbetaling van zorgtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat zij niet bevoegd was om te oordelen over het beroep op de hardheidsclausule, aangezien deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Minister van Financiën.
De rechtbank benadrukte dat hoewel eiseres geen fout had gemaakt, de schade die zij lijdt als gevolg van de beslissing van het UWV om de Wajong-uitkering stop te zetten, niet door de belastingrechter kan worden vergoed. Dit oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter of de bestuursrechter indien er sprake is van een zelfstandig schadebesluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.