ECLI:NL:RBGEL:2018:1617

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5384
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht en omkering van de bewijslast in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 11 april 2018, heeft eiser, wonende te [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, die op 30 augustus 2017 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 had opgelegd. Eiser stelde dat zijn hoorrecht was geschonden, aangezien hij in de bezwaarfase expliciet had verzocht om gehoord te worden. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, en gelastte de Belastingdienst om het door eiser betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.

Tijdens de zitting op 28 maart 2018 heeft eiser zijn standpunt herhaald dat hij geen vertrouwen had in een hernieuwde behandeling door verweerder. De rechtbank constateerde dat er een verschil van mening bestond tussen eiser en verweerder over de relevante feiten en de waardering daarvan. Dit verschil maakte het onmogelijk om te concluderen dat eiser niet benadeeld was door het ontbreken van een hoorzitting. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien, omdat eiser had verzocht om terugwijzing achterwege te laten.

Eiser had geen aangifte IB/PVV voor 2013 gedaan, onder de veronderstelling dat hij dit niet hoefde te doen vanwege een verlies. De Belastingdienst had het inkomen van eiser geschat op € 72.887, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld, en dat de schatting van de Belastingdienst redelijk was. De rechtbank concludeerde dat de schending van de hoorplicht de reden was voor de gegrondverklaring van het beroep, maar dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand bleven.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/5384

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer

van 11 april 2018

in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 augustus 2017 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2013 ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven;
  • gelast dat verweerder aan eiser vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 46.

Overwegingen

Schending van de hoorplicht
1. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiser heeft in de bezwaarfase uitdrukkelijk verzocht om gehoord te worden. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en § 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht dient verweerder een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Niet gebleken is dat eiser over de onderhavige zaken is gehoord, terwijl niet is gesteld dat sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb waarin van het horen van eiser kan worden afgezien. Gelet hierop heeft verweerder eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Verweerder heeft ook erkend dat de hoorplicht is geschonden en heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en de zaak terug te wijzen, zodat verweerder eiser in de gelegenheid kan stellen in bezwaar alsnog te horen.
2. Eiser heeft bij brief aan de rechtbank van 16 januari 2018 nadrukkelijk te kennen gegeven geen vertrouwen te hebben in een hernieuwde behandeling door verweerder. Ter zitting heeft hij dit standpunt desgevraagd herhaald.
3. Uit de gedingstukken volgt dat eiser en verweerder van mening verschillen over de van belang zijnde feiten en over de waardering daarvan. In zodanig geval kan niet worden gezegd dat eiser niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 Awb (vergelijk Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:114). Eiser heeft derhalve recht op een proceskostenvergoeding en vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
4. Omdat eiser heeft verzocht om terugwijzing achterwege te laten zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5. Eiser heeft ondanks een herinnering en een aanmaning niet de vereiste aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan. De omstandigheid dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij geen aangifte hoefde te doen omdat hij – naar hij stelt – een verlies had geleden doet daaraan niet af. Verweerder heeft daarom het inkomen van eiser geschat en het verzamelinkomen is, na verliesverrekening met voorgaande jaren van € 12.939, door verweerder ambtshalve vastgesteld op € 72.887. Omdat in dit soort gevallen artikel 27e van de AWR van toepassing is, moet er van worden uitgegaan dat de opgelegde aanslag juist is, tenzij eiser overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Maar deze omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder de aanslag zomaar op een willekeurig bedrag mag vaststellen. De schatting van het inkomen moet wel redelijk zijn.
6. Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak] . De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit de handel in gebruikte auto’s. Eiser heeft een winst- en verliesrekening van zijn eenmanszaak overgelegd, waarin over het jaar 2013 een omzet van € 2.073.976,19 is vermeld, en in totaal € 2.468.691,65 aan kosten, waardoor het verlies uitkomt op € 394.715,46. Ter zitting heeft eiser hierop aangevuld dat in 2013 volgens branchegegevens van de BOVAG er een brutowinstpercentage geldt van 0,34% bij autohandelaren en dat daar door de BOVAG bij vermeld is dat een groot deel van de ondernemingen in dat jaar verlies hebben geleden.
7. Verweerder heeft ter zitting nader onderbouwd dat bij de vaststelling van de aanslag is uitgegaan van een bruto winstpercentage van 4,14%. Daarbij is hij uitgegaan van SBI-branchegegevens. Daarin wordt een bruto winstpercentage van 3,33% genoemd. Omdat daarbij rekening is gehouden met bijna 7% aan personeelskosten en bij eiser de personeelskosten slechts rond 1% bedroegen, is het brutowinstpercentage bij eiser gecorrigeerd naar 4,14%.
8. Gelet op de op eiser rustende verzwaarde bewijslast is de rechtbank van oordeel dat met hetgeen hij heeft aangevoerd, hij niet heeft doen blijken in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het louter overleggen van een winst- en verliesrekening zonder enige onderbouwing aangevuld met branchegegevens – daargelaten of deze op eiser van toepassing zijn – is hiertoe onvoldoende.
9. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beschikking belastingrente te verminderen of te vernietigen.
10. Op grond van het voorgaande is het beroep gegrond verklaard vanwege de schending van de hoorplicht en heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand gelaten.
10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 11 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.