ECLI:NL:RBGEL:2018:1553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5409
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet na langdurige ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van het dagloon. Eiseres had een WW-uitkering die op 22 februari 2017 was toegekend, maar het dagloon was vastgesteld op basis van een refertejaar waarin haar loon niet volledig was doorbetaald vanwege langdurige ziekte. Eiseres verzocht om herziening van het dagloon met terugwerkende kracht per 1 maart 2017, verwijzend naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2017, waarin werd gesteld dat het dagloon niet lager mag zijn dan in een situatie zonder ziekte. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het dagloon voor de periode van 1 maart 2017 tot 1 juli 2017 rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het UWV het dagloon voor die periode terecht niet had herzien, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank gaf eiseres wel de mogelijkheid om compensatie aan te vragen voor de periode van 1 maart 2017 tot 1 juli 2017 via de website van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5409

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. de Gooijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidwet (WW) herzien met ingang van 1 juli 2017.
Bij besluit van 29 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 22 februari 2017 is aan eiseres met ingang van 1 maart 2017 een WW-uitkering toegekend. Bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van het refertejaar van 1 februari 2016 tot en met 31 januari 2017. De werkgever van eiseres heeft in de maanden februari 2016 tot en met december 2016 het loon niet volledig doorbetaald in verband met langdurige ziekte van eiseres. Dit heeft doorgewerkt in de hoogte van het dagloon, dat is vastgesteld op € 34,54 per dag.
1.2.
Tegen het besluit van 22 februari 2017 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waardoor het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 19 juli 2017 een uitspraak gedaan waaruit volgt dat artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit 2015 buiten toepassing moet worden gelaten in de situatie van een werknemer die tijdens de referteperiode vanwege (langdurige) ziekte een lager loon heeft ontvangen. [1] Daardoor wordt voorkomen dat het dagloon lager uitvalt dan in de situatie zonder ziekte het geval zou zijn geweest.
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 26 juli 2017 verzocht het dagloon waarop haar WW-uitkering is gebaseerd met terugwerkende kracht per 1 maart 2017 te herzien. Eiseres heeft een beroep gedaan op de hiervoor vermelde uitspraak van de CRvB.
2. Verweerder is tot herziening overgegaan en heeft het dagloon per 1 juli 2017 vastgesteld op € 45,78.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder het dagloon met ingang van 1 maart 2017 had moeten verhogen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2017 aanleiding heeft gezien om het dagloon van eiseres voor de toekomst te herzien en wel vanaf 1 juli 2017. Het gaat in deze zaak dus alleen om de vraag of verweerder het dagloon ook voor het verleden, te weten de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek van 1 maart 2017 tot 1 juli 2017, had moeten herzien.
De rechtbank stelt vast dat voor die periode niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Jurisprudentie is volgens vaste rechtspraak geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. [2]
In de door eiseres overgelegde brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 2017 en van verweerder van 28 januari 2018 zijn verder geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van eiseres dat verweerder voor de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek het dagloon moet herzien.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder het dagloon voor de periode van 1 maart 2017 tot 1 juli 2017 terecht niet heeft herzien.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De rechtbank informeert eiseres ten slotte, voor zover eiseres dat nog niet heeft gedaan, dat zij via de website van het UWV een aanvraag kan indienen voor compensatie over de periode van 1 maart 2017 tot 1 juli 2017. Mogelijk komt eiseres daarvoor in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. drs. A.E.H. Bovy, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 april 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4924.