Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
AFAB GELDSERVICE B.V.),
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 januari 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 7 juni 2017
- de akte van [gedaagde partij] . van 2 augustus 2017
- de antwoordakte van ID c.s. van 27 september 2017.
2.De feiten
Indien [naam bedrijf (huidige gedaagde sub 3)] op enig moment haar rente- en aflossingsverplichtingen uit hoofde van de door de bank verstrekte geldlening niet nakomt, zullen de (klein)dochtermaatschappijen gehouden zijn op eerste verzoek van de bank (hoofdelijk) verplicht zijn deze achterstallige rente en aflossingen aan de bank te voldoen.
Wij hebben kennis genomen van de door u in het kader van de bijstortingsverklaring aan Rabobank betaalde bedragen ad. € 480.000. Wij constateren met u dat door de betaling hiervan lntermediaire Diensten Holding (ID) een wettelijke regresvordering heeft op [gedaagde sub 3] U verzoekt ons het bedrag binnen veertien (14) dagen na dagtekening van de brief aan ID over te maken. Zoals u wellicht bekend is, is [gedaagde sub 3] gezien haar penibele financiële situatie momenteel helaas niet in staat aan deze verplichting te voldoen.
3.Het geschil
- i) voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 3] op grond van subrogatie, althans een wettelijk regresrecht, althans ongerechtvaardigde verrijking gehouden is een bedrag van € 160.000,- aan ID en € 320.000,- aan AFAB te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2016 tot het moment van algehele voldoening,
- ii) voor recht te verklaren dat [gedaagde partij] . onrechtmatig jegens ID c.s. heeft gehandeld dan wel ongerechtvaardigd is verrijkt en hoofdelijk aansprakelijk is tot betaling van genoemde bedragen met de wettelijke rente erover,
- iii) voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onbehoorlijke taakvervulling ex art 2:9 (jo 2:11) BW kan worden verweten en dat zij aansprakelijk zijn voor alle schade die ID c.s. daardoor heeft geleden,
- iv) [gedaagde partij] . hoofdelijk althans ieder afzonderlijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 160.000,- aan ID en € 320.000,- aan AFAB, met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2016 dan wel alle geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat,
- v) een en ander met de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij] . in de proceskosten, de nakosten eronder begrepen.
4.De beoordeling
niet nakomt, is ID c.s. gehouden de achterstallige rente en aflossingen aan de bank te voldoen en wel op eerste verzoek. Daarmee is het dus niet zo – zoals bij een onafhankelijke garantie het geval zou zijn – dat ID c.s. op eerste verzoek altijd zou moeten betalen, of er nu wel of niet in de verbintenis is tekortgeschoten. Daarmee zijn op grond van art 7:850 lid 3 BW de bepalingen omtrent de hoofdelijkheid van toepassing voor zover daarvan bij de borgtocht niet is afgeweken.
alshij had geweten dat ID c.s. ervan niet op de hoogte was. [gedaagde sub 1] was er echter destijds van overtuigd dat de bestuurder(s) van ID c.s. het wel zouden weten omdat het in het publicatierapport van [gedaagde sub 3] stond en omdat de heer [naam medewerker] ervan wist. Dit is echter door ID c.s. gemotiveerd betwist en hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen waarom dit niet opgaat (zie 4.9 t/m 4.11). Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde sub 1] nooit van die veronderstelling mogen uitgaan. Hij heeft zelf niet bewerkstelligd dat de wetenschap van het bestaan van de bijstortingsverplichting bij de opvolgend bestuurder(s) van ID c.s. is gekomen. Niet passief door het opnemen in de jaarstukken/administratie, hoewel hij daartoe wel als bestuurder van ID c.s wettelijk was verplicht. En evenmin actief door het bestaan ervan in het kader van de onderhandelingen aan de opvolgend bestuurder(s) van ID c.s. mee te delen.
7.740,00(3 punt × tarief € 2.580,00 )