ECLI:NL:RBGEL:2018:1237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/05/331598 / KG ZA 18-9
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte medisch dossier van overleden biologische vader in verband met vordering tot vernietiging testament wegens wilsonbekwaamheid

In deze zaak vordert [Eiser], in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, de afgifte van het medisch dossier van haar overleden biologische vader, [de vader]. De vordering is ingesteld in het kader van een procedure tot vernietiging van het testament van [de vader], waarin zijn partner als enige erfgenaam is benoemd. [Eiser] stelt dat haar vader op het moment van het opstellen van het testament mogelijk niet wilsbekwaam was, en dat de medische gegevens van belang zijn om deze wilsbekwaamheid vast te stellen. De voorzieningenrechter heeft eerder in een kort geding tegen het Radboud UMC geoordeeld dat er voldoende gronden zijn om het beroepsgeheim van de behandelend arts te doorbreken en heeft het Radboud UMC veroordeeld om het medisch dossier van [de vader] over een bepaalde periode af te geven. In de huidige procedure tegen de Sint Maartenskliniek, waar [de vader] na zijn verblijf in het Radboud UMC is behandeld, vordert [Eiser] nu ook inzage in het medisch dossier dat daar is bijgehouden. De voorzieningenrechter overweegt dat de medische gegevens van [de vader] relevant zijn voor de beoordeling van zijn wilsbekwaamheid op het moment van het opstellen van het testament. De Sint Maartenskliniek heeft verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van [Eiser] tot afgifte van het medisch dossier moet worden toegewezen, met inachtneming van de privacy van derden. De Sint Maartenskliniek moet het dossier binnen een week aan de voorzieningenrechter toesturen, met een voorstel voor passages die onzichtbaar gemaakt moeten worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/331598 / KG ZA 18-9
Vonnis in kort geding van 20 februari 2018
in de zaak van
[Eiser], IN HAAR HOEDANIGHEID ALS WETTELIJK VERTEGENWOORDIGSTER VAN HAAR MINDERJARIGE ZOON
[naam],
[woonplaats]
eiser,
advocaat mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
gevestigd te Ubbergen,
gedaagde,
advocaat mr. K. Mous te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [Eiser] en de Sint Maartenskliniek worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
- de productie 1 van de Sint Maartenskliniek
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2018
- de pleitnota van [Eiser]
- de pleitnota van de Sint Maartenskliniek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Eiser] heeft in het jaar 1999/2000 een kortstondige affectieve relatie met de heer [naam] (hierna: [de vader]) gehad. Uit deze relatie is een thans nog minderjarige zoon geboren, te weten [zoon eiser].
2.2.
[de vader] woonde vanaf 30 december 2013 samen met zijn partner [naam] in [plaats].
2.3.
Op 29 december 2015 heeft [de vader] een hersenbloeding gekregen in zijn linker hersenhelft. [de vader] is toen direct opgenomen in het ziekenhuis De Gelderse Vallei in Ede. Op 31 december 2015 is [de vader] overgeplaatst naar het Radboud UMC. Op deze datum is tussen [de vader] en het Radboud UMC een geneeskundige behandelovereenkomst tot stand gekomen.
2.4.
[de vader] heeft vervolgens van 31 december 2015 tot 19 januari 2016 in het Radboud UMC gelegen. Tijdens dit verblijf is door notaris mr. [naam notaris], gevestigd in Arnhem, op 8 januari 2016 een volmacht opgesteld waarmee [de vader] zijn zus en partner heeft gemachtigd om gezamenlijk voor hem beslissingen te nemen.
2.5.
Op 19 januari 2016 is [de vader] per ambulance overgebracht naar de Sint Maartenskliniek in Ubbergen om te revalideren.
2.6.
Op 20 januari 2016 is [de vader] met zijn partner een samenlevingscontract aangegaan en op deze zelfde datum is het testament van [de vader] verleden. In dit testament is zijn partner tot enig erfgenaam en executeur benoemd.
2.7.
Tijdens het verblijf van [de vader] in de Sint Maartenskliniek is een revalidatieplan opgesteld. Het revalidatieplan daterende van 1 februari 2016 vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
LG: over 4 weken
dhr. geeft ja en nee adequaat aan.
dhr. spreekt met hulp woorden uit.
dhr. zet met hulp taalzakboek in.
dhr. zet zo mogelijk op verzoek non-verbale communicatie in.
(…)
Nabespreking
(…)
Het meest hindert de communicatie, dhr. kan niet goed aangeven wat hij wil en bedoelt. (…)’
2.8.
Op 29 februari 2016 heeft een tweede (na)bespreking van het revalidatieplan plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze bespreking is onder meer het volgende vastgelegd:
‘(…)
LG: over 4 weken
Dhr. geeft ja en nee adequaat aan NIET BEHAALD, het is afhankelijk van het gespreksonderwerp hoe goed dit lukt. Over het algemeen is het voor zijn omgeving lastig om zijn ja/nee goed te interpreteren. In oefensituatie lukt het minder goed dan wanneer dhr. vanuit eigen intentie iets wil duidelijk maken.
dhr. spreekt met hulp woorden uit GEDEELTELIJK BEHAALD Dhr. kan woorden soms naspreken, maar gaat snel over in perseveratie.
dhr. zet met hulp taalzakboek in NIET BEHAALD wanneer de juiste bladzijde voor gelegd word en er in oefening iets gevraagd wordt is de respons wisselend. Het gebruik van een ander communicatiehulpmiddel is op dit moment niet mogelijk i.v.m. de forse problemen met bijv. categoriseren
dhr. zet zo mogelijk op verzoek non-verbale communicatie in NIET BEHAALD het is afhankelijk van het gespreksonderwerp in hoeverre het dhr. lukt om non-verbale communicatie in te zetten. Wanneer het onderwerpen betreft die hij interessant vindt is er enige reactie zichtbaar.
(…)
Nabespreking:
(…)
Ja/nee is niet altijd duidelijk.
Dhr is meer gefrustreerd, lijkt niet alles te begrijpen, (…)’
2.9.
[de vader] is vervolgens op 19 april 2016 overgeplaatst en opgenomen in verpleeghuis De Viermaster in Apeldoorn. [de vader] is daarna op enig moment opgenomen in het Gelreziekenhuis in Apeldoorn. In dit ziekenhuis is [de vader] op 10 mei 2016 overleden.
2.10.
[Eiser] heeft na het overlijden van [de vader] het Radboud UMC verzocht om een afschrift van het medisch dossier van [de vader]. Het Radboud UMC heeft deze afgifte geweigerd. [Eiser] heeft het Radboud UMC vervolgens gedagvaard om in kort geding te verschijnen voor deze rechtbank op 14 november 2017. De ingestelde vordering strekte tot afgifte van het medisch dossier van [de vader]. Deze vordering is bij vonnis van
21 november 2017 met zaaknummer C/05/327838 / KG ZA 17-509 toegewezen. Dat vonnis vermeldt voor zover thans van belang het volgende:
4. De beoordeling van het geschil
(…)
4.2.
[Eiser] vordert in deze procedure een afschrift van het medisch dossier van [de vader] dat zijn behandelend arts van het Radboud UMC heeft bijgehouden in de periode van 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016. [Eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat [de vader] in deze periode medische behandeling heeft ondergaan in het Radboud UMC vanwege een hersenbloeding en dat de gegevens die daarvan zijn bijgehouden mogelijk kunnen bijdragen aan de vaststelling van de geestestoestand van [de vader] kort voor 20 januari 2016. [Eiser] stelt dat op deze datum het testament van [de vader] is verleden, waarin zijn (toenmalig) partner tot enig erfgenaam en executeur is benoemd, maar dat ernstige twijfels bestaan of [de vader] op dat moment wel in staat was zijn wil te bepalen en kenbaar te maken. [Eiser] stelt dat haar minderjarige zoon een emotioneel en financieel zwaarwegend belang heeft bij het achterhalen van de wilsbekwaamheid van [de vader] op 20 januari 2016 en dat, nu daarvoor inzage in de medische gegevens die zijn bijgehouden in het Radboud UMC noodzakelijk zijn, de vordering strekkende tot afgifte van die gegevens dient te worden toegewezen. Radboud UMC voert verweer en voert aan dat de behandelend arts van [de vader] beroepsgeheim heeft en dat het haar daarom niet zonder meer vrijstaat om het medisch dossier van [de vader] met betrekking tot de periode 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016 aan [Eiser] te verstrekken, zodat zij daartoe niet vrijwillig zal overgaan.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 7:457 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet worden geschaad. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken, niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege. Het beroepsgeheim als neergelegd in dit artikel is verder uitgewerkt in de richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). In deze richtlijn is onder meer bepaald dat het beroepsgeheim ook geldt na het overlijden van de patiënt en jegens nabestaanden van die patiënt.
4.4.
Voor doorbreking van het beroepsgeheim kan plaats zijn indien voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad indien het beroepsgeheim onverkort wordt gehandhaafd. Volgens [Eiser] is een dergelijk zwaarwegend belang bij [zoon eiser] aanwezig, omdat hij zonder het testament, waarvan hij nietigverklaring wegens wilsonbekwaamheid vordert in een bodemprocedure, als nakomeling van erflater aanspraak kan maken op (een deel van) de nalatenschap. De voorzieningenrechter overweegt dat als het zo zou zijn dat [de vader] ten tijde van het verlijden van het testament onvoldoende in staat was om zijn wil te bepalen, om te begrijpen wat er in het testament stond en om kenbaar te maken dat hetgeen de notaris aan hem voorlas datgene was wat hij werkelijk wilde, dat zou kunnen betekenen dat het testament niet zijn uiterste wil bevat. Voor de voorshandse aanname dat dat inderdaad (wellicht) niet het geval is, verschaffen de medische gegevens die [Eiser] heeft overgelegd met betrekking tot de periode dat [de vader] in de Sint Maartenskliniek verbleef voldoende aanknopingspunten. Uit deze medische gegevens volgt dat bij de nabespreking van het voor [de vader] opgestelde revalidatieplan is gebleken dat zowel het doel om adequaat ja en nee te kunnen aangeven als het doel om daarvoor non-verbale communicatie in te zetten niet zijn behaald. Hoewel daaruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [de vader] tijdens zijn verblijf in het geheel niet in staat zou zijn geweest om zijn uiterste wil te bepalen en kenbaar te maken, kan daaraan wel worden getwijfeld. Temeer omdat uit de medische gegevens tevens volgt dat [de vader] niet alles wat tegen hem werd gezegd leek te begrijpen en daarnaast moeite had met het categoriseren van hetgeen tegen hem werd gezegd. Indien [de vader] op 20 januari 2016 niet wilsbekwaam blijkt te zijn geweest, moet worden aangenomen dat met de inhoud van het verleden testament afbreuk is gedaan aan de positie van [zoon eiser], die krachtens het erfrecht tot de nalatenschap geroepen kan zijn. Dat is, zo heeft ook het Radboud UMC erkend, nog afgezien van de emotionele aspecten die meespelen een zwaarwegend (financieel) belang waarin [Eiser] zou kunnen zijn geschaad.
4.5.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat voor [Eiser] niet langs andere weg dan door middel van het verkrijgen van de medische gegevens van het Radboud UMC voldoende mogelijkheden bestaan om te kunnen vaststellen of het testament van [de vader] rechtsgeldig is opgemaakt. De enkele mogelijkheid tot het horen van de notaris die het testament heeft opgesteld, biedt op voorhand geen afdoende waarborg om vast te stellen of [de vader] in staat was zijn wil voldoende te bepalen. De omstandigheden waaronder het testament tot stand is gekomen geven daartoe in ieder geval geen aanleiding, nu de inhoud van het testament kennelijk aan de notaris is opgegeven door de partner van [de vader] en de notaris klaarblijkelijk met de enkele voorlezing van het testament heeft volstaan en instemming van [de vader] daarmee zegt te hebben vernomen door het knipperen van zijn ogen. In die situatie is objectieve medische informatie zoals volgt uit het medisch dossier dat in het Radboud UMC is bijgehouden (mede) van belang om te kunnen oordelen of [de vader] op 20 januari 2016, één dag nadat hij vanuit het Radboud UMC naar de Sint Maartenskliniek was overgeplaatst, psychisch en fysiek in staat was om zijn laatste wil te bepalen en kenbaar te maken. Daarom heeft [Eiser] een concreet en specifiek belang om kennis te kunnen nemen van deze medische informatie met betrekking tot de gezondheidstoestand van [de vader] kort voor het verlijden van het testament.
4.6.
Dit alles leidt ertoe dat voldoende gronden bestaan om in kort geding het beroepsgeheim van de behandelend arts van [de vader] in het Radboud UMC te doorbreken en inzage in het door hem bijgehouden medische dossier toe te staan. Het Radboud UMC en meer specifiek dr. [naam arts] hebben in dat verband aangegeven bereid te zijn om een deskundige inzage in het dossier te geven om te kijken of dat dossier relevante informatie bevat, mits de (voormalig) partner van [de vader] daarmee instemt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog daargelaten de vraag of toestemming van deze partner noodzakelijk is, dat aanbod onvoldoende tegemoet komt aan het belang van [Eiser] om zelf kennis te kunnen nemen van de inhoud van de medische informatie met het oog op de (bodem)procedure die bij deze rechtbank loopt tegen de (voormalig) partner van [de vader] met betrekking tot de nietigheid van het testament. Daarbij komt dat het uiteindelijk niet aan een deskundige is om te bepalen of informatie in het medisch dossier relevant is voor de wilsbekwaamheid van [de vader], maar aan de bodemrechter, al dan niet na het horen van deskundigen. Daarom zal de primaire vordering van [Eiser], strekkende tot veroordeling van het Radboud UMC om een afschrift van het medisch dossier van [de vader] aan haar te verstrekken, worden toegewezen. Dit betreft zoals gevorderd enkel de aanwezige medische gegevens over de periode van 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016, nu ook enkel deze gegevens relevant zijn voor het bereiken van het doel waarmee deze procedure is ingesteld. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat verwacht mag worden dat Radboud UMC dit vonnis vrijwillig zal naleven.
(…)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Radboud UMC binnen twee dagen na de datum van dit vonnis afschrift van het bij haar aanwezige medisch dossier van [de vader], [geboortedatum] te [plaats], met betrekking tot de periode 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016, aan [Eiser] te verstrekken,
(…)’
2.11.
Het Radboud UMC heeft tijdig en correct aan haar veroordeling tot afgifte voldaan.
2.12.
Op dit moment is een bodemprocedure aanhangig bij deze rechtbank, locatie Zutpen, met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het testament van [de vader]. In deze zaak is nog geen vonnis gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Sint Maartenskliniek te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser] een afschrift te verstrekken van het volledige bij haar aanwezige medisch dossier van [de vader], geboren op [geboortedatum] te [plaats], voor zover dit medisch dossier betrekking heeft op de periode 19 januari 2016 tot en met 19 april 2016, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn of onder nader te bepalen voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat niet (volledig) aan dit vonnis wordt voldaan, kosten rechtens.
3.2.
De Sint Maartenskliniek voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voldoende uit de stellingen van [Eiser] voort.
4.2.
Deze kort gedingprocedure jegens de Sint Maartenskliniek betreft in feite een vervolg op een eerder door [Eiser] aanhangig gemaakt kort geding tegen het Radboud UMC. De kwestie die thans voorligt, is over het geheel genomen dezelfde kwestie als die zich in de eerdere procedure voordeed, namelijk de beoordeling van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om (een gedeelte van) het medisch dossier van [de vader] aan [Eiser] af te geven en daarmee de vraag of voldoende (zwaarwegende) gronden aanwezig zijn om het beroepsgeheim van de behandelend arts(en) van [de vader] te doorbreken. Nu in beide zaken van dezelfde feiten en omstandigheden moet worden uitgegaan, geldt de motivering die voor de beslissing in de zaak tegen het Radboud UMC is gegeven, zoals hiervoor weergegeven onder 2.10. van dit vonnis, daarom ook in de onderhavige zaak, met dien verstande dat daaraan naar aanleiding van een opmerking van de Sint Maartenskliniek ter zitting ter verduidelijking wordt toegevoegd dat de twijfel waarover in rechtsoverweging 4.4. van dat vonnis wordt gesproken, begrepen moet worden als een gerede aanwijzing dat [de vader] mogelijk niet in staat is geweest ten tijde van het verlijden van zijn testament zijn wil te bepalen.
4.3.
Voor het overige is de voorzieningenrechter van oordeel dat drie kwesties die in de onderhavige zaak tijdens de zitting door partijen naar voren zijn gebracht nadere aandacht behoeven. In de eerste plaats is dat de vraag op welke periode het medisch dossier van [de vader] dat bij de Sint Maartenskliniek aanwezig is, en waarvan [Eiser] afgifte vordert, betrekking moet hebben. Vooropgesteld wordt dat, in aanmerking genomen de beoordeling in het eerdere kort gedingvonnis van 20 november 2017, het medisch dossier van [de vader] zoals dat in de Sint Maartenskliniek is bijgehouden in zijn algemeenheid relevant kan zijn voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid van [de vader]. Nu vaststaat dat het testament van [de vader] op 20 januari 2016 is verleden, zijn echter met name de beschikbare medische gegevens over de dagen 19 en 20 januari 2016 van belang. [Eiser] heeft in dit verband ter zitting onweersproken gesteld dat de rechter in de bodemprocedure die bij deze rechtbank, locatie Zutphen, aanhangig is, het op basis van het thans in die procedure aanwezige bewijs, waaronder het medisch dossier van [de vader] afkomstig van het Radboud UMC, klaarblijkelijk van groot belang acht dat in aanvulling op die informatie duidelijkheid komt over de medische toestand van [de vader] op of omtrent de dag van het verlijden van het testament, met name omdat uit het medisch dossier van het Radboud UMC volgt dat die toestand van dag tot dag kon verschillen. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat [Eiser] er in ieder geval een zwaarwegend belang bij heeft om, met het oog op de vorderingen die in de thans aanhangige bodemprocedure voorliggen, informatie te krijgen van de St Maartenskliniek uit het medisch dossier van [de vader] betrekking hebbend op 19 en 20 januari 2016.
4.4.
[Eiser] stelt zich op het standpunt dat zij daarnaast ook behoefte heeft aan het medisch dossier met betrekking tot de periode na 19 en 20 januari 2016, omdat de kans bestaat dat de informatie die in de dagen/weken daarna is genoteerd terugslaat op een eerdere fase van de behandeling en dus wellicht relevant is voor de toestand van [de vader] op 19 en/of 20 januari 2016. De Sint Maartenskliniek heeft in dat verband ter zitting benadrukt dat op 19 en 20 januari 2016 uitsluitend een eerste anamnese en een eerste lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geen gericht onderzoek of een uitgebreide beoordeling van de toestand van [de vader]. Uitgaande daarvan is het waarschijnlijk dat in de dagen daarna wel verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Het is op zichzelf mogelijk dat de resultaten daarvan ook inzicht geven in de gesteldheid van [de vader] in de dagen daarvoor en dat het medisch dossier van [de vader] dus ook na 19 en 20 januari 2016 voor [Eiser] relevante informatie over die twee eerste dagen van de opname bevat. Vanwege dat gegeven bestaat in dit kort geding voldoende aanleiding om de periode waarop het dossier betrekking moet hebben ruimer te trekken dan enkel 19 en 20 januari 2016 en uit te breiden met een aantal dagen daarna, te weten tot en met 31 januari 2016. Deze periode sluit aan op de behandelplannen die reeds in het bezit van [Eiser] zijn en waarvan de eerste dateert van 1 februari 2016, zodat [Eiser] daarmee over alle voor haar mogelijk relevante informatie zal beschikken.
4.5.
De tweede kwestie die aandacht behoeft is het ter zitting door de Sint Maartenskliniek ingenomen standpunt dat de door [Eiser] gewenste informatie ook op een andere manier kan worden verkregen, en wel door het horen van de notaris die het testament heeft verleden en/of andere daarbij aanwezige getuigen, dan wel door het laten uitvoeren van een echtheidsonderzoek naar de handtekening van [de vader] op het testament. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit verband echter twee vragen van elkaar moeten worden onderscheiden, namelijk de vraag of [de vader] op het moment van het verlijden van het testament wilsbekwaam was en de vraag naar de wijze waarop het testament feitelijk tot stand is gekomen en op welke wijze [de vader] daaronder zijn handtekening heeft geplaatst. Het is op zichzelf denkbaar dat omtrent deze laatste vraag informatie kan worden verkregen door middel van het horen van de notaris en/of getuigen die bij het verlijden van het testament aanwezig waren, dan wel via een handtekeningonderzoek, maar het gaat [Eiser] nu juist om informatie over (het ontbreken van) de wilsbekwaamheid van [de vader]. Op dat punt is de informatie die volgt uit het medisch dossier van [de vader] relevant en die specifieke informatie kan niet op andere wijze worden verkregen. Een notaris dient zich er tot op zekere hoogte van te vergwissen of een testateur zijn wil kan bepalen, maar is geen deskundige op dat gebied, zodat meer belang dient te worden gehecht aan het dossier van medici die zich ook werkelijk een deskundig oordeel over de medische en fysieke toestand van [de vader] op 20 januari 2016 hebben gevormd. Ook dit verweer kan de Sint Maartenskliniek daarom niet baten.
4.6.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering van [Eiser] tot afgifte van het medisch dossier van [de vader] over de periode 19 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 zal worden toegewezen. De derde kwestie is dat het dossier volgens de Sint Maartenskliniek gegevens over derden bevat die voor de beoordeling van de toestand van [de vader] niet relevant zijn. De Sint Maartenskliniek wil die gegevens, indien zij tot afgifte van het dossier wordt verplicht, onzichtbaar maken. [Eiser] wil echter dat de Sint Maartenkliniek niet zelf beoordeelt of die gegevens relevant zijn. Om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie van derden wordt weggelakt die mogelijk ook relevant is of ter verduidelijking kan dienen voor hetgeen [Eiser] tracht te achterhalen, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de Sint Maartenskliniek het gedeelte van het medisch dossier van [de vader], tot afgifte waarvan de Sint Maartenkliniek is verplicht, binnen een week na de datum van dit vonnis aan de voorzieningenrechter dient toe te zenden. De Sint Maartenskliniek dient daarbij aan te geven welke passages uit het dossier zij met een beroep op artikel 7:456 BW onzichtbaar zou willen maken omdat die gegevens van derden bevatten. De voorzieningenrechter zal het medische dossier op basis daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst bekijken en beoordelen of de betreffende passages uit het medisch dossier kunnen worden verwijderd, of niet. Daarna zal dan een eindvonnis volgen waarbij de Sint Maartenskliniek zal worden veroordeeld (een kopie van) het betreffende gedeelte van het medisch dossier van [de vader] aan [Eiser] af te geven met bepaling of en zo ja welke passages daarin onzichtbaar mogen worden gemaakt..
4.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de Sint Maartenskliniek het medisch dossier van de heer [de vader], geboren op [geboortedatum] te [plaats], met betrekking tot de periode 19 januari 2016 tot en met 31 januari 2016, binnen een week na de datum van dit vonnis aan de voorzieningenrechter dient toe te sturen met een voorstel voor passages die zij onzichtbaar wenst te maken zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.6. van dit vonnis,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. M.A.M. Vaessen in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 20 februari 2018.