ECLI:NL:RBGEL:2018:1225

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
C/05/331910 / KG ZA 18-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot een gebiedsverbod in kort geding na mishandeling en TBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres een gebiedsverbod vorderde tegen gedaagde, haar ex-partner. Eiseres stelde dat zij ernstig door gedaagde was mishandeld en dat hij voor deze feiten was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en TBS met voorwaarden. Eiseres vorderde dat gedaagde zich gedurende twee jaar niet in de gemeente Arnhem mocht begeven, omdat zij bang was dat hij haar zou opzoeken tijdens zijn onbegeleide verloven. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij geen contact met eiseres had gezocht en dat er geen spoedeisend belang was voor het gevorderde verbod.

De voorzieningenrechter overwoog dat een gebiedsverbod een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid van gedaagde vormt. Er was onvoldoende bewijs dat gedaagde sinds zijn hechtenis contact met eiseres had gezocht of de intentie had om dat te doen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen noodzaak was voor een gebiedsverbod, aangezien gedaagde onderworpen was aan strafrechtelijke voorwaarden, waaronder een contactverbod met eiseres. De rechter concludeerde dat de belangen van eiseres niet opwogen tegen de belangen van gedaagde en wees de vorderingen van eiseres af. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/331910 / KG ZA 18-19
Vonnis in kort geding van 9 februari 2018
in de zaak van
[eiseres]
[woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.W. Langereis te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
[woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.C. Alberts te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de mondelinge behandeling van 2 februari 2018
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad. [eiseres] heeft in of omstreeks 2014 aangifte tegen [gedaagde] gedaan van meerdere misdrijven. [gedaagde] is voor (een aantal van) deze misdrijven door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland bij vonnis van 5 augustus 2015 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging.
2.2.
[gedaagde] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 22 februari 2017 arrest gewezen. In dit arrest staat onder meer vermeld:
‘(…)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, een poging tot zware mishandeling en bedreiging van zijn toenmalige vriendin [eiseres] .
Voorts heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn toenmalige vriendin [naam A] .
Het door verdachte jegens beide vrouwen gebruikte geweld was buiten alle proporties en de doodsbedreigingen aan hun adres waren weerzinweekend en hebben diepe indruk op hen gemaakt. Hij heeft beide vrouwen daarmee niet alleen fysiek veel pijn toegebracht maar hen ook angstig en onzeker gemaakt. Uit hun verklaringen blijkt dat zij hiermee gedurende een lange periode hebben moeten leven en ook nu nog de nadelige gevolgen daarvan ondervinden.
Gelet op de duur en de intensiteit van de door verdachte gepleegde strafbare feiten en mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat hij zich, zoals blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 januari 2017, eerder aan soortgelijke delicten heeft schuldig gemaakt, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen.
Het hof weegt in dit verband ten nadele van verdachte in de strafoplegging mee dat hij de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten heeft begaan kort nadat hij een gevangenisstraf had uitgezeten voor soortgelijke misdrijven. In verband daarmee is het hof van oordeel dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Terbeschikkingstelling
Daarnaast is het hof van oordeel dat – mede gelet op het hiervoor overwogene en de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte zoals hierna zal blijken – de veiligheid van de samenleving en van personen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling vergt.
(…)
[naam psychiater] komt in zijn rapportage tot de volgende diagnose.
Verdachte heeft zich ontwikkeld tot een man bij wie sprake is van een combinatie van persoonlijkheidsproblematiek en verslaving. De aard van de persoonlijkheidsstoornis is vooral antisociaal en narcistisch. Er is sprake van een hoge mate van psychopathie. Ook is sprake van alcoholafhankelijkheid en misbruik van cocaïne, thans in remissie. Volgens [naam psychiater] hebben voornoemde stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde een rol gespeeld. Omdat verdachte ten gevolge van zijn persoonlijkheidsstoornis slechts in beperkte mate in staat is om zijn gedrag te sturen, wordt geadviseerd om hem het tenlastegelegde niet volledig toe te rekenen.
(…)
Mede op basis van de Pro Justitia rapportage is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook komt het hof tot de conclusie dat ten tijde van de door het hof bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
(…)
Na afweging van alle belangen sluit het hof zich, anders dan de advocaat-generaal, aan bij het advies van de reclassering zoals dit is verwoord in voornoemd maatregelrapport. Aan verdachte zal de maatregel van TBS met voorwaarden worden opgelegd. Ter bescherming van de veiligheid van anderen zal het hof voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde zoals die hieronder in het dictum worden weergegeven. Verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
(…)
BESLISSING
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
(…)
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld,en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
(…)
 verdachte zal zich onthouden van criminele activiteiten en/of ongeoorloofde praktijken;
 veranderingen van woonsituatie, zoals een verhuizing, kan slechts na overleg en met goedkeuring van de reclassering plaatsvinden;
 (…)
 verdachte zal op geen enkele manier contact hebben met de slachtoffers in deze strafzaak, tenzij hij daartoe toestemming krijgt van zijn behandelaar en de reclassering;
 (…)’
2.3.
[eiseres] heeft naar aanleiding van klachten die zij heeft overgehouden aan de mishandeling door [gedaagde] een behandeling ondergaan bij [naam zorgaanbieder A] . In juli 2015 is [eiseres] vanwege de ernst van haar klachten verwezen naar specialistische GGZ-instelling [naam instelling B] , waar zij is behandeld door [naam psycholoog] voor een Post Traumatische Stress Stoornis. Vanaf september 2016 krijgt [eiseres] ondersteuning vanuit [naam zorgaanbieder B] , welke zorgaanbieder is gespecialiseerd in de aanpak van huiselijk geweld.
2.4.
[gedaagde] wordt sinds 10 februari 2017 in het kader van de opgelegde TBS met voorwaarden behandeld. In het kader van zijn resocialisatie is het begeleid verlof van [gedaagde] sinds een aantal maanden uitgebreid naar onbegeleid verlof. Sinds enkele weken mag [gedaagde] ook onbegeleid op weekendverlof. Tijdens dit weekendverlof dient [gedaagde] te overnachten op bepaalde door de reclassering gescreende adressen.
2.5.
De reclassering heeft op verzoek van [eiseres] in of omstreeks oktober 2017, in het kader van de beoordeling van de noodzaak van verlenging van de aan [gedaagde] opgelegde TBS met voorwaarden, verzocht om een gebiedsverbod aan de toen geldende voorwaarden toe te voegen. Bij brief van 20 november 2017 heeft het Openbaar Ministerie aan [eiseres] onder meer het volgende bericht:
‘Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft op 20 oktober 2017 besloten dat de vordering om de bijzondere voorwaarden aan te vullen met een locatieverbod en de controle daarvan met een elektronisch controlemiddel wordt afgewezen;
(…)’
2.6.
[gedaagde] heeft zich op nieuwjaarsdag 2018 niet tijdig gemeld na een onbegeleid verlof tot 03.00 uur ’s nachts. Op 1 januari 2018 heeft [gedaagde] zich om 09.30 uur alsnog bij de kliniek gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] te verbieden zich gedurende de periode van twee jaar, onmiddellijk na de datum, althans na betekening van dit vonnis, te bevinden en te begeven in de gemeente Arnhem;
II [eiseres] te machtigen om jegens [gedaagde] lijfsdwang toe te passen, telkens voor een periode van vier dagen, steeds wanneer [gedaagde] voormeld verbod overtreedt;
III [eiseres] te machtigen om voormeld verbod zo nodig met behulp van de sterke arm te doen naleven;
IV te verstaan dat [eiseres] de kosten, die zij in verband met eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn op [gedaagde] kan verhalen;
V subsidiair het verbod aan [gedaagde] op te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00, althans een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, zulks tot een maximum van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maximum, per gebeurtenis waarbij [gedaagde] dit vonnis overtreedt;
VI bij oplegging van een dwangsom voorts te bepalen dat, indien [gedaagde] na overtreding van het verbod alsdan verschuldigde dwangsommen, na daartoe bij aangetekende brief met handtekening retour te zijn aangemaand, niet binnen 24 uur aan [eiseres] betaald heeft, het vonnis dadelijk uitvoerbaar zal zijn, bij lijfsdwang voor een tijd van vier dagen, met dien verstande dat geen gijzelingstelling zal mogen plaatshebben, dan in geval [gedaagde] na de vorige gijzeling opnieuw een van de voormelde verboden overtreedt, en te verstaan dat [eiseres] de kosten in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van de lijfsdwang op [gedaagde] kan verhalen;
VII [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van [eiseres] voort.
4.2.
[eiseres] vordert in deze kort gedingprocedure kort gezegd een verbod voor [gedaagde] om zich gedurende een periode van twee jaar in de gemeente Arnhem te begeven. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij in 2013, toen zij een relatie met [gedaagde] had, ernstig door hem is mishandeld en ook door hem is gegijzeld en verkracht. [eiseres] stelt dat weliswaar niet bewezen is verklaard dat de gijzeling en verkrachting hebben plaatsgevonden, maar dat [gedaagde] voor de mishandeling van haar alsook voor de mishandeling van een andere ex-partner bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2017 is veroordeeld tot een celstraf van 30 maanden en tot TBS met voorwaarden. [eiseres] stelt dat zij heeft begrepen dat [gedaagde] inmiddels met onbegeleid verlof mag en zich op nieuwjaarsdag niet tijdig bij de kliniek heeft gemeld en dat, nu de voorwaarden naast diverse gedragsregels enkel een contactverbod voor [gedaagde] met [eiseres] behelzen en geen gebiedsverbod, zij ontzettend bang is om [gedaagde] tijdens die verloven op enig moment tegen te komen. [eiseres] stelt dat zij door deze angst gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt en zich niet meer vrijelijk buiten haar woning durft te bewegen, zodat voldoende grond bestaat om [gedaagde] te verbieden zich voor de duur van twee jaar in de gemeente Arnhem te begeven. [gedaagde] voert verweer en voert in dat kader aan dat hij sinds het moment dat hij in (voorlopige) hechtenis is genomen nimmer contact met [eiseres] heeft gezocht en ook niet de intentie heeft dat in de toekomst te doen, terwijl hem dat in het kader van de TBS met voorwaarden ook niet is toegestaan, zodat geen belang bestaat bij toewijzing van een gebiedsverbod. [gedaagde] voert aan dat hij al geruime tijd met onbegeleid verlof mag en daar ook gebruik van maakt, zodat - mocht er al een belang bij een gebiedsverbod bestaan - dat belang niet spoedeisend is.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet daarom sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Er bestaat, mede gelet op de overwegingen in het arrest van de meervoudige
kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, geen twijfel over dat de strafbare feiten die [gedaagde] in 2013 jegens [eiseres] heeft gepleegd op zichzelf ernstig waren. Het is ook zonder meer te betreuren dat [eiseres] aan deze gebeurtenissen klachten heeft overgehouden en bijzonder bang is voor [gedaagde] . De vraag die thans voorligt is echter niet of de toen gepleegde feiten voldoende ernstig zijn om een gebiedsverbod te rechtvaardigen, maar of er op dit moment concrete aanleiding bestaat om te vrezen dat [gedaagde] tijdens zijn (onbegeleide) verloven niet uit de buurt van [eiseres] zal blijven, maar haar op die momenten zal opzoeken in haar huidige woonplaats. Uit de feiten en omstandigheden die namens [eiseres] ter zitting naar voren zijn gebracht blijkt niet dat [gedaagde] [eiseres] sinds zijn hechtenis op een of andere manier heeft benaderd of de intentie heeft (gehad) in haar nabijheid te komen, dan wel contact met haar te zoeken. [eiseres] heeft ook geen enkel voorval genoemd waaruit kan worden afgeleid dat sinds de hechtenis/TBS van [gedaagde] sprake is van (dreigend) onrechtmatig handelen door hem jegens haar. Verder heeft te gelden dat op dit moment strafrechtelijke voorwaarden gelden op basis waarvan [gedaagde] zijn TBS ondergaat, waarvan tevens deel uitmaakt een contactverbod dat erop neerkomt dat [gedaagde] op geen enkele wijze contact met [eiseres] mag hebben. Gesteld noch gebleken is dat dit verbod op enig moment is overtreden. Daarbij komt dat de rechtbank ten aanzien van de omvang van de voorwaarden recentelijk bij vonnis van 20 oktober 2017 heeft beslist dat de op dat moment geldende voorwaarden niet hoefden te worden aangevuld met een gebiedsverbod, naast het geldende contactverbod, om de veiligheid van [eiseres] op die manier beter te kunnen garanderen. Kennelijk zag de rechtbank daartoe in de gegeven omstandigheden, die sindsdien ongewijzigd zijn, geen aanleiding.
4.4.
Bij deze stand van zaken bestaat, hoe ingrijpend het voor [eiseres] ook is dat zij al geruime tijd erg bang is voor [gedaagde] en voor de mogelijkheid om hem ergens tegen te komen en zich daardoor in haar bewegingsvrijheid beperkt voelt, op dit moment onvoldoende aanleiding om aan [gedaagde] , naast de reeds voor hem geldende strafrechtelijke voorwaarden, een gebiedsverbod op te leggen. Dit temeer omdat het gebiedsverbod dat wordt gevorderd zo ruim is geformuleerd dat het de gehele gemeente Arnhem beslaat. Het belang van [eiseres] bij toewijzing van het gevorderde verbod weegt in de gegeven omstandigheden onvoldoende op tegen de belangen van [gedaagde] om niet zonder directe aanleiding zo fors in zijn bewegingsvrijheid te worden beperkt. Het gevorderde gebiedsverbod zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Nu de hoofdvordering zal worden afgewezen, zullen ook de aanverwante nevenvorderingen worden afgewezen. Deze behoeven derhalve thans geen bespreking meer.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.107,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.107,00, waarin begrepen € 816,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 9 februari 2018.