ECLI:NL:RBGEL:2018:1217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
C/05/332664 / KG RK 18-106 / 57 / 512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot conservatoir beslag op bankrekeningen op basis van de Verordening (EU) Nr. 655/2014

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2018 een verzoek tot conservatoir beslag afgewezen. Het verzoek was ingediend door een besloten vennootschap die, vanwege haar precaire financiële situatie, niet in staat was om de door de voorzieningenrechter verlangde zekerheid te stellen. De verzoekster vroeg om een bevel tot conservatoir beslag voor een bedrag van € 389.781,13, in plaats van het oorspronkelijk verzochte bedrag van € 697.154,73. De belanghebbende had dit bedrag niet betwist, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet het bijzonder overtuigende bewijs had geleverd dat nodig was om vrijstelling van het stellen van zekerheid te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat, volgens de Verordening (EU) Nr. 655/2014, de schuldeiser voldoende bewijs moet leveren dat de vordering waarschijnlijk gegrond zal worden verklaard. Verzoekster had haar vordering gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen, maar de voorzieningenrechter constateerde dat verzoekster niet alle relevante bewijsstukken had overgelegd, wat de overtuigingskracht van haar bewijs ondermijnde. Bovendien bleek uit de overgelegde stukken dat er ook tegenvorderingen van de belanghebbende waren, wat de toewijsbaarheid van de vordering verder in twijfel trok.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek tot vrijstelling van het stellen van zekerheid niet kon worden toegewezen, en dat een hoger bedrag aan zekerheid passend was. Het verzoek werd afgewezen, en de beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/332664 / KG RK 18-106 / 57 / 512
Beschikking van de voorzieningenrechter van 1 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Verzoekster],
[vestigingsplaats]
[gemachtigden] ,
en
[belanghebbende]
[vestigingsplaats]

1.De beoordeling

1.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter een bevel tot conservatoir beslag zal uitvaardigen, zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 655/2014 van het Europees parlement en de raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (verder: de Verordening) en de Uitvoeringswet verordening Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen, Staatsblad 2016, 440.
1.2.
Art. 12 lid 1 van de Verordening schrijft, in een geval als het onderhavige waarin de verzoekende schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, als uitgangspunt voor dat de voorzieningenrechter van deze schuldeiser zodanige zekerheid verlangt, dat misbruik van dit middel wordt voorkomen en schade van de beslagene als gevolg van het bevel kan worden vergoed.
1.3.
Verzoekster heeft laten weten dat zij vanwege haar precaire financiële situatie niet in staat is tot het stellen van de door de voorzieningenrechter bij brief van 9 februari 2018 verlangde zekerheid. Zij heeft haar verzoek vervolgens in die zin verminderd dat zij, in plaats van het oorspronkelijk verzochte bevel voor een hoofdsom van € 697.154,73, een bevel verzoekt voor een bedrag van € 389.781,13. De schuld is tot dit laatste bedrag door belanghebbende niet betwist. In zoverre heeft zij de vordering, tot zekerheid waarvan het beslag strekt, bijzonder overtuigend bewezen en is het verlangen van zekerheid niet passend, aldus verzoekster. In dit verband geldt het volgende.
1.4.
Als dat in het licht van de omstandigheden van het geval niet passend wordt geacht kan, bij wijze van uitzondering, het verlangen van zekerheid achterweg blijven, zo is in art. 12 lid 1 van de Verordening bepaald. Blijkens onderdeel 18 van de considerans van de Verordening kan hierbij onder meer worden gedacht aan een geval waarin de schuldeiser bijzonder overtuigend bewijs levert maar te weinig middelen heeft om zekerheid te stellen.
1.5.
Voor afgifte van het bevel is in het algemeen reeds vereist dat verzoekster voldoende bewijsmateriaal verstrekt om de voorzieningenrechter ervan te overtuigen dat haar vordering waarschijnlijk gegrond wordt verklaard, zo volgt uit art. 7 lid 2 van de Verordening. Verzoekster moet, in de woorden van paragraaf 14 van de considerans, kunnen aantonen dat zij de procedure tegen de schuldenaar waarschijnlijk zal winnen.
1.6.
Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het stellen van zekerheid dient verzoekster de voorzieningenrechter met bijzonder overtuigend bewijs van de waarschijnlijke toewijzing van haar vordering ten principale te overtuigen. Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
1.7.
Verzoekster heeft haar vordering van € 756.997,61 gebaseerd op nakoming door belanghebbende van betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst tussen partijen ter zake van de levering van [goederen] . Van dit bedrag is € 59.842,88 reeds betaald door belanghebbende, die het restant tot een bedrag van € 307.373,60 betwist, zodat een onbetwiste vordering van € 389.781,13 resteert, aldus verzoekster. Uit de door verzoekster als productie 12 overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat belanghebbende een tegenvordering op verzoekster pretendeert en daarvan een overzicht aan verzoekster heeft verstrekt, voorzien van onderliggende bewijsstukken. Verzoekster heeft dit overzicht en deze stukken niet in het geding gebracht, hetgeen afbreuk doet aan de overtuigingskracht van het wel verstrekte bewijsmateriaal. Hierbij komt dat verzoekster als productie 11 onder meer een e-mail van 26 oktober 2017 van verzoekster aan belanghebbende heeft overgelegd waaruit af te leiden valt dat belanghebbende, naast haar tegenvordering van € 307.373.60 nog tegenvorderingen van € 547.000,00 en € 4.000,00 op verzoekster pretendeert. Aldus bestaat ook ter zake van de toewijsbaarheid van het door verzoekster als onbetwist gepresenteerde gedeelte van haar vordering twijfel. Bijzonder overtuigend bewijs dat de vordering ten gronde zal worden toegewezen is aldus niet verstrekt. Het maken van een uitzondering op het verlangen van zekerheid is niet aan de orde. De voorzieningenrechter acht een hoger bedrag aan zekerheid passend dan verzoekster kan aanbieden. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.