ECLI:NL:RBGEL:2017:982

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
C/05/312332/KG ZA 16-560
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht en vorderingen in kort geding

In deze zaak, die op 19 januari 2017 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit vier broers, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een besloten vennootschap. De eisers vorderen onder andere een verbod voor gedaagden om hun percelen te betreden en te gebruiken, alsook de verwijdering van goederen die door gedaagden op hun grond zijn geplaatst. De achtergrond van het geschil ligt in een conflict over eigendomsrechten en het gebruik van percelen die door de partijen zijn aangeschaft van hun ouders. Eisers stellen dat gedaagden zonder toestemming op hun percelen boomstammen en voertuigen hebben geplaatst, wat hen schade en hinder toebrengt. De rechtbank oordeelt dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, aangezien gedaagden onrechtmatig handelen door inbreuk te maken op de eigendomsrechten van eisers. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers gedeeltelijk toe, waarbij gedaagden worden verboden de percelen van eisers te betreden en te gebruiken, en hen wordt opgedragen de aanwezige goederen te verwijderen. Tevens wordt gedaagde 1 veroordeeld om mee te werken aan het uitmeten van de erfgrenzen en het plaatsen van een erfafscheiding, waarbij de kosten voor de helft door gedaagde 1 moeten worden gedragen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/312332 / KG ZA 16-560
Vonnis in kort geding van 19 januari 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Kesteren,
2.
[eiser 2],
wonende te Veenendaal,
3.
[eiser 3],
wonende te Lienden,
4.
[eiser 4],
wonende te Kerk-Avezaath,
eisers,
advocaat mr. A.L. Wolters-van Soest te Rhenen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Lienden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G. VAN DEN BROEK B.V.,
gevestigd te Elst,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Lienden,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G.F.M. RONDHOUT B.V.,
gevestigd te Buren,
gedaagden,
advocaat mr. L.A. Witten te Nijmegen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk eisers genoemd worden en afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] . Gedaagden zullen hierna gezamenlijk gedaagden genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] , G. van den Broek B.V., [gedaagde 3] en Rondhout B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 20 december 2016
  • de brieven van 2 januari 2017 en de e-mail van 4 januari 2017 met aanvullende producties van eisers
  • de bij brief van 3 januari 2017 toegezonden producties van gedaagden
  • de mondelinge behandeling van 5 januari 2017
  • de pleitnota van eisers
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers en [gedaagde 1] zijn broers. Zij zijn allen middellijk aandeelhouder van Middelwaard B.V., welke vennootschap op haar beurt aandeelhouder is van Van den Broek B.V. Eisers werken als opdrachtnemer voor Van den Broek B.V.
2.2.
[gedaagde 3] is de zoon van [gedaagde 1] en bestuurder en aandeelhouder van Rondhout B.V.
2.3.
[gedaagde 1] verhuurt zich middels zijn persoonlijke B.V., zijnde G. van den Broek B.V., als kraanmachinist aan derden. Hij werkt onder meer voor Rondhout B.V.
2.4.
Van den Broek B.V. en Rondhout B.V. houden zich beide bezig met landschapsverzorging, verhuur van machines, het aannemen van groenvoorziening, houthandel en transport.
2.5.
Partijen hebben vanwege ruzies die zijn ontstaan binnen Van den Broek B.V. reeds meerdere procedure gevoerd, al dan niet via hun persoonlijke B.V.'s. of Van den Broek B.V. [gedaagde 1] is vanwege deze ruzies een procedure gestart tot uittreding als aandeelhouder van Middelwaard B.V.
2.6.
Eisers en [gedaagde 1] zijn ieder eigenaar van een strook grond gelegen achter het perceel waar hun ouders wonen aan de [gedaagde 3] (kadastraal bekend gemeente Rhenen, [kadastrale aanduiding 1] ). [eiser 3] is eigenaar van de meest westelijke strook die kadastraal bekend is als gemeente Rhenen, [kadastrale aanduiding 2] , [eiser 2] en zijn echtgenote zijn eigenaar van het ten oosten daarvan gelegen perceel gemeente Rhenen, [kadastrale aanduiding 3] , [eiser 1] en zijn echtgenote hebben het daarnaast gelegen perceel gemeente Rhenen, sectie [kadastrale aanduiding 4] in eigendom, [gedaagde 1] het daar weer naast gelegen perceel gemeente Rhenen, [kadastrale aanduiding 5] en [eiser 4] is eigenaar van het meest oostelijke perceel gemeente Rhenen, [kadastrale aanduiding 6] .
2.7.
Eisers en [gedaagde 1] hebben voornoemde percelen gekocht van hun ouders. Hierbij zijn de verschuldigde koopsommen omgezet in een geldlening, welke lening vervolgens is kwijtgescholden. In de betreffende akte van levering van 30 december 2002 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
garanties van verkoper
artikel 5
Verkoper garandeert het navolgende:
(..)9. het verkochte geeft rechtmatige en onbeperkte uitgang op de openbare weg op de wijze als ter plaatse blijkt.
(..)”
2.8.
Op 27 oktober 2016 heeft een ambtenaar van de gemeente Rhenen (hierna: de Gemeente) [eiser 1] een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Op 25 oktober 2016 heb ik geconstateerd dat op een gedeelte van uw perceel achter [adres] , kadastraal bekend gemeente Rhenen, sectie [kadastrale aanduiding 4] , boomstammen worden opgeslagen. In deze brief leest u mijn beoordeling van de geconstateerde situatie.
Geconstateerde overtreding
Het opslaan van boomstammen op een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Rhenen, sectie [kadastrale aanduiding 4] is in strijd met de bestemming ‘Agrarisch’ en de ‘Algemene gebruiksregels’ van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010 partiële herziening 2013.” Het betreft de locatie die op bijgevoegde luchtfoto is omrand en gearceerd met een rode lijn en met A is aangegeven. De totale oppervlakte is ca. 26 m2.
Wij zijn van mening dat op uw perceel sprake is van een overtreding. Legalisatie van deze overtreding is niet mogelijk.
Verzoek
Wij vragen u omvóór 11 november 2016de opgeslagen boomstammen op het met A aangeduide gedeelte van het perceel, op bijgevoegde luchtfoto te verwijderen en verwijderd te houden.
Controle en maatregelen
Na bovengenoemde datum zal ik controleren of u aan het verzoek heeft voldaan. Ik reken op uw medewerking. Bij géén medewerking zal het college een handhavingstraject opstarten om de overtredingen te beëindigen.
(..)”
2.9.
[gedaagde 1] heeft een soortgelijke brief van de Gemeente ontvangen.
2.10.
Eisers hebben naar aanleiding van de ontvangst van voornoemde brief van de Gemeente herhaalde malen gereclameerd bij gedaagden. Rondhout B.V. heeft per e-mail van 6 november 2016 als volgt op deze brieven gereageerd:
“(..)
Daar u het terrein niet in eigendom heeft, heeft u niks in deze kwestie in te brengen en raad ik u aan zich er dan ook niet mee te bemoeien.
G.F.M. Rondhout B.V. huurt het hele terrein en de hal, waardoor wij u kunnen en zullen verbieden de werkplaats en het buiten terrein te betreden. Bezoek blijft beperkt tot het woonhuis.
(..)”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. gedaagden op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de percelen die eigendom zijn van eisers te betreden en te gebruiken;
II. veroordeling van gedaagden om op straffe van verbeurte van een dwangsom het thans aanwezige hout/de thans aanwezige boomstammen en al hun andere goederen (zoals onder andere voertuigen) te verwijderen en verwijderd te houden van de percelen van eisers en voor het geval gedaagden hiermee in gebreke te blijven, eisers ex artikel 3:299 BW te machtigen om op kosten van gedaagden de goederen van gedaagden te (laten) verwijderen;
III. gedaagden op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de vrije toe- en uitgang, omvattende onder andere het komen en gaan met machines, gereedschappen en voertuigen, door en namens eisers naar en van de terreinen die eigendom zijn van eisers op welke wijze dan ook te belemmeren en voor het geval gedaagden hiermee in gebreke blijven, eisers ex artikel 3:299 BW te machtigen om op kosten van gedaagden de goederen die de vrije toe- en uitgang belemmeren te (laten) verwijderen;
IV. [gedaagde 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom als eigenaar te veroordelen mee te werken aan het door een landmeter van het Kadaster uitmeten van de precieze erfgrenzen en daarna aan het plaatsen van een erfafscheiding (een hek, 2 meter hoog althans zo hoog als volgens de APV is toegestaan, kosten circa € 100,00 per meter) op de erfgrens met de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] tegen betaling van de helft van de kosten die daarmee (redelijkerwijs) zullen zijn gemoeid en voor het geval [gedaagde 1] hiermee in gebreke blijft eisers ex artikel 3:299 BW te machtigen om die erfafscheiding voor de helft op kosten van [gedaagde 1] te (laten) plaatsen;
V. de veroordeling van G. van den Broek B.V., [gedaagde 3] en Rondhout B.V. – voor het geval zij huurders mochten zijn van [gedaagde 1] perceel ( [kadastrale aanduiding 5] ) – om op straffe van verbeurte van een dwangsom als huurders mee te werken aan het plaatsen van voornoemde erfafscheiding en voor het geval zij hiermee in gebreke blijven eisers ex artikel 3:299 BW te machtigen om die erfafscheiding voor de helft op kosten van G. van den Broek B.V., [gedaagde 3] en Rondhout B.V. te (laten) plaatsen.
3.2.
Eisers leggen aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag. Gedaagden hebben zonder toestemming op de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] boomstammen, hout en voertuigen geplaatst en [eiser 3] en [eiser 2] vrezen dat dit ook op hun percelen zal gaan gebeuren. Gedaagden hebben tevens de toegang vanaf het perceel van de ouders tot de percelen van eisers door middel van boomstammen en voertuigen geblokkeerd, dit terwijl eisers alleen via dit perceel van en naar de openbare weg kunnen komen. Gedaagden maken aldus inbreuk op de eigendomsrechten van eisers en handelen onrechtmatig jegens hen, waardoor eisers schade en hinder hebben ondervonden en ondervinden. [eiser 1] en [eiser 4] hebben op grond van het bepaalde in artikel 5:46 BW het recht om een hek aan te brengen op de perceelgrenzen met het perceel van [gedaagde 1] en voor het geval [gedaagde 1] over deze grenzen discussie gaat voeren, dient een landmeter de precieze erfgrenzen uit te meten.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden betwisten dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Deze betwisting wordt niet gevolgd. Eisers hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagden onrechtmatig jegens hen handelen door inbreuk te maken op hun eigendomsrecht, zodat de vorderingen naar hun aard spoedeisend zijn.
4.2.
Eisers vorderen allereerst gedaagden te verbieden de terreinen van eisers te betreden en te gebruiken. Gedaagden stellen zich in dit kader op het standpunt de perceelgrenzen te respecteren en geen reden te hebben de percelen van eisers te betreden. Uit de hiervoor onder 2.8 genoemde aanschrijving van de Gemeente met bijbehorende luchtfoto en de door gedaagden zelf als productie 3 overgelegde luchtfoto blijkt echter dat er in ieder geval in juli en oktober 2016 boomstammen waren opgeslagen op de percelen van niet alleen [eiser 1] , maar ook van [eiser 4] . Vast staat dat deze boomstammen door gedaagden zijn geplaatst. De stelling van gedaagden dat zij de perceelgrenzen respecteren is dus niet houdbaar.
4.3.
Eisers hoeven als eigenaren van de betreffende percelen niet te dulden dat derden zonder hun toestemming hun grond betreden en daarvan gebruik maken, zodat het gevorderde verbod de percelen te betreden en te gebruiken toewijsbaar is. Dit geldt wel alleen ten aanzien van de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] , nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagden ook de percelen van [eiser 2] en [eiser 3] betreden en gebruiken. Daarnaast zal het gevorderde verbod tot het betreden van de betreffende percelen alleen worden toegewezen voor wat betreft [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , nu een rechtspersoon hiertoe feitelijk niet in staat is.
4.4.
In het verlengde van het voorgaande is eveneens de vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van het hout, de boomstammen en alle andere goederen van gedaagden van de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] toewijsbaar, net als de in dat kader gevorderde machtiging. Uit de aanschrijvingen van de Gemeente en de daarbij gevoegde luchtfoto’s volgt genoegzaam dat er in ieder geval tot voor kort voor de houtopslag ook gebruik is gemaakt van de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] . Gesteld is weliswaar ter zitting dat de houtopslag in die zin is verplaatst dat deze thans alleen nog maar plaatsvindt op het gedeelte van [gedaagde 1] perceel waar een bedrijfsbestemming op rust, alsmede op het perceel van de ouders (dat ook een bedrijfsbestemming heeft), maar daarmee kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat het gevaar van het zonder toestemming gebruiken van de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] is geweken. Omdat niet aannemelijk is geworden dat zich ook op de percelen van [eiser 2] en [eiser 3] goederen van gedaagden bevinden, zal de vordering tot verwijdering van goederen van die percelen worden afgewezen.
4.5.
Eisers vorderen ook gedaagden te verbieden de vrije toe- en uitgang tot/van hun percelen te belemmeren. Eisers voeren in dit kader aan dat ze met vrachtwagens en tractors naar hun percelen moeten kunnen komen om gras te kunnen maaien en om hooi af te voeren. Volgens eisers hebben zij het perceel van hun ouders ( [kadastrale aanduiding 1] ) nodig om bij de openbare weg te komen, maar blokkeren gedaagden de toegang tussen hun percelen en perceel [kadastrale aanduiding 1] , dit terwijl zij geen huurders zijn van dat perceel en er sprake is van een recht van overpad. Gedaagden betwisten dat zij eisers de toegang tot perceel [kadastrale aanduiding 1] belemmeren en dat er sprake is van een recht van overpad. Volgens gedaagden huurt Rondhout B.V. perceel [kadastrale aanduiding 1] , kunnen eisers ook elders een uitweg realiseren en hoeven eisers niet met grote voertuigen naar hun percelen omdat hun vader het onderhoud aan die percelen verricht.
4.6.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat Rondhout B.V. inderdaad huurder is van perceel [kadastrale aanduiding 1] . Niet alleen is namens gedaagden ter zitting een kopie van een huurovereenkomst getoond – waarvan eisers overigens de echtheid betwisten –, ook staat vast dat Rondhout B.V. het gehele buitenterrein en de werkplaats van/op perceel [kadastrale aanduiding 1] al enige tijd gebruikt kennelijk met instemming van de ouders. Nu er sprake is van intensief bedrijfsmatig gebruik is niet onaannemelijk dat de ouders daar enige vergoeding voor verlangen. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat Rondhout B.V. als huurder van perceel [kadastrale aanduiding 1] zeggenschap heeft over wie zich op dat perceel mag begeven.
4.7.
Anders dan eisers betogen, volgt uit de hiervoor onder 2.7 genoemde akte van levering niet dat eisers een recht van overpad hebben ten aanzien van perceel [kadastrale aanduiding 1] . In de betreffende akte is geen bepaling omtrent een erfdienstbaarheid opgenomen en het moet er dan ook voor worden gehouden dat hier geen sprake van is. Gelet hierop valt dan ook niet in te zien waarom gedaagden als huurders van perceel [kadastrale aanduiding 1] moeten toestaan dat eisers gebruik maken van dat perceel om bij hun eigen percelen te komen. Dit zou anders zijn indien de ouders van eisers aan gedaagden kenbaar hebben gemaakt dat eisers gebruik mogen maken van perceel [kadastrale aanduiding 1] , maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Dat eisers in het verleden feitelijk wel gebruik maakten van perceel [kadastrale aanduiding 1] om bij de openbare weg te komen, is daartoe onvoldoende.
4.8.
Indien het gebruik van perceel [kadastrale aanduiding 1] inderdaad, zoals eisers stellen, de enige mogelijke uitweg vanaf hun percelen naar de openbare weg is, dienen zij een procedure te starten teneinde op dat perceel een noodweg aan te wijzen. Het vaststellen van een noodweg, zijnde een constitutieve beslissing, is in een kort geding procedure niet mogelijk. Dit is een taak voor de bodemrechter. De betreffende procedure dient bovendien gestart te worden tegen de eigenaren van perceel [kadastrale aanduiding 1] , zijnde de ouders van eisers en [gedaagde 1] . Zij kunnen bij een toewijzend vonnis gedaagden vervolgens verplichten het gebruik van perceel [kadastrale aanduiding 1] als noodweg door eisers te dulden.
4.9.
Het is overigens de vraag of het aanwijzen van een noodweg noodzakelijk is. Eisers stellen immers hun percelen voor maai- en snoeiwerkzaamheden met groot materieel te moeten betreden. Voor zover het onderhoud aan de percelen van eisers inderdaad door eisers gedaan wordt – hetgeen niet is komen vast te staan omdat gedaagden stellen dat dit feitelijk door de vader wordt gedaan en zij daarvan ook een schriftelijke verklaring van de vader hebben overgelegd – geldt dat dit werkzaamheden betreffen die hooguit een paar keer per jaar uitgevoerd dienen te worden. Voor een dergelijke situatie zou ook artikel 5:56 BW een oplossing kunnen bieden.
4.10.
De conclusie uit het voorgaande is dat het verbod tot het belemmeren van de
toe- en uitgang tot/van de percelen van eisers wordt afgewezen.
4.11.
Eisers vorderen tot slot veroordeling van [gedaagde 1] tot het meewerken aan het door een landmeter van het Kadaster uitmeten van de precieze erfgrenzen en aan het vervolgens plaatsen van een erfafscheiding. Dit laatste vorderen eisers ook ten aanzien van de andere gedaagden, zulks voor het geval zij huurders zijn van perceel [kadastrale aanduiding 5] .
4.12.
Uit niets blijkt dat G. van den Broek B.V., [gedaagde 3] en Rondhout B.V. huurders zijn van [gedaagde 1] perceel. Eisers leiden dit voor wat betreft Rondhout B.V. kennelijk af uit de hiervoor onder 2.10 genoemde e-mail, maar aannemelijk is dat het in die e-mail genoemde terrein het perceel van de ouders ( [kadastrale aanduiding 1] ) betreft. De vordering tot medewerking aan het plaatsen van een erfafscheiding wordt voor wat betreft G. van den Broek B.V., [gedaagde 3] en Rondhout B.V. dan ook afgewezen.
4.13.
Gedaagden hebben, zo begrijpt de voorzieningenrechter uit hun pleitnota, er geen bezwaar tegen dat er een erfafscheiding wordt geplaatst tussen de percelen van [eiser 1] en [gedaagde 1] enerzijds en [eiser 4] en [gedaagde 1] anderzijds en dat een landmeter de precieze erfgrenzen bepaalt. Gedaagden menen echter dat de daarmee gemoeide kosten niet voor hun rekening kunnen komen.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] dient bij te dragen in de kosten van het uitmeten van de precieze erfgrenzen en van het plaatsen van een erfafscheiding. In artikel 5:46 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf te allen tijde van de eigenaar van het aangrenzende erf kan vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare afpalingstekens gesteld worden en dat de eigenaars in de kosten hiervan voor gelijke delen bijdragen. De kosten van het Kadaster vallen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder deze kosten, nu gedaagden erkennen dat er geen overeenstemming met eisers bestaat over de precieze erfgrenzen en reeds voor het enkel plaatsen van afpalingstekens het dus noodzakelijk is dat de erfgrens door het Kadaster wordt bepaald.
De door eisers gewenste erfafscheiding gaat verder dan het enkel plaatsen van afpalingstekens. Gelet op het feit dat de kosten van het plaatsen van afpalingstekens op grond van de wet gedeeld moeten worden en de vordering tot het plaatsen van een erfafscheiding het gevolg moet worden geacht te zijn van het feit dat gedaagden de erfgrenzen van de percelen van [eiser 1] en [eiser 4] niet hebben gerespecteerd, zal [gedaagde 1] ook veroordeeld worden een bijdrage te voldoen in de kosten van te plaatsen afscheiding. Aangezien eisers zelf ook actief in de houthandel zijn, moet aangenomen worden dat zij zorg kunnen dragen voor een relatief goedkope erfafscheiding, zodat het door [gedaagde 1] bij te dragen bedrag zal worden bepaald op maximaal € 15,00 per meter. De vordering tot het meewerken aan het plaatsen van een erfafscheiding zal dus in die zin worden toegewezen. De in dat kader gevorderde machtiging is eveneens toewijsbaar.
4.15.
De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt op de hierna te vermelden wijze.
4.16.
Gelet op de familierelatie tussen partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] de terreinen die eigendom zijn van [eiser 1] en [eiser 4] , te weten de terreinen kadastraal bekend gemeente Rhenen [kadastrale aanduiding 4] en [kadastrale aanduiding 6] , te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00 en verbiedt gedaagden de betreffende terreinen te gebruiken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden dit verbod overtreden, met een maximum van € 50.000,00,
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het thans aanwezige hout dat van hen is/de thans aanwezige boomstammen die van hen zijn en al hun andere goederen (zoals onder andere voertuigen) te verwijderen en verwijderd te houden van de percelen kadastraal bekend gemeente Rhenen [kadastrale aanduiding 4] en [kadastrale aanduiding 6] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen met een maximum van € 50.000,00 en tot het moment dat eisers zelf tot verwijdering van de betreffende goederen zijn overgegaan,
5.3.
machtigt eisers voor het geval gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling onder 5.2 te voldoen om op kosten van gedaagden de goederen van gedaagden van de betreffende percelen te (laten) verwijderen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om mee te werken aan het door een landmeter van het Kadaster uitmeten van de precieze erfgrenzen tegen betaling van de helft van de kosten die daarmee zullen zijn gemoeid en tot het daarna plaatsen van een erfafscheiding op de erfgrens met de percelen kadastraal bekend gemeente Rhenen [kadastrale aanduiding 4] en [kadastrale aanduiding 6] tegen betaling van een bedrag van maximaal € 15,00 per meter, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 1] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00 en tot het moment dat eisers zelf tot plaatsing van de erfafscheiding zijn overgegaan,
5.5.
machtigt eisers voor het geval [gedaagde 1] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.4 tot medewerking aan het plaatsen van een erfafscheiding te voldoen, om die erfafscheiding zelf te (laten) plaatsen, zulks voor een bedrag van maximaal € 15,00 per meter op kosten van [gedaagde 1] ,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken door mr. D.M.I. de Waele op 19 januari 2017.
Coll. MD