ECLI:NL:RBGEL:2017:843

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
05/881173-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het kweken van hennep met werkstraf opgelegd

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen uit Warnsveld, die zijn veroordeeld voor het medeplegen van het kweken van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachten opzettelijk een hennepkwekerij hebben onderhouden in een pand aan de [adres 2] te Zutphen, waar op 30 juni 2014 413 hennepplanten zijn aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende verdenking was op het moment van aanhouding en dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten op basis van een anonieme melding en andere onderzoeksresultaten gerechtigd waren om het pand te betreden. De verdachten kregen een werkstraf van 100 uur opgelegd, terwijl twee medeverdachten uit Zutphen werden vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachten en de ouderdom van de zaak, en besloot om geen gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881173-14
Datum uitspraak : 16 februari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
Raadsman: mr. E.A.C. Sandberg, advocaat te Vorden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 2 februari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Zutphen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] )
een hoeveelheid van 413, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 413, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aantreffen hennepkwekerij
Op 30 juni 2014 is er aan de [adres 2] te Zutphen een hennepkwekerij met 413 hennepplanten aangetroffen. [2]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er onvoldoende verdenking was tegen verdachte op het moment van aanhouding op 30 juni 2014.
Voorts is er sprake van een onrechtmatige binnentreding en doorzoeking door de betreffende verbalisanten, nu verdachte gedwongen was medewerking te verlenen aan het openen van de deur van de loods en de verbalisanten zonder machtiging van de officier van justitie het pand zijn gaan doorzoeken en na het verbreken van twee sloten de hennepkwekerij hebben aangetroffen.
Gelet op deze aspecten dient alles wat bij de doorzoeking is aangetroffen en wat daaruit is voortgekomen van het bewijs te worden uitgesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Vormverzuim(en)
Uit het dossier kan de volgende gang van zaken worden afgeleid.
Op 19 maart 2014 is er een MMA-melding binnengekomen bij de politie waarin het volgende vermeld staat:
“Hennepteelt in Zutphen In Zutphen aan de [adres 2] ( [postcode] ) is een hennepkwekerij onder een loods in een zelf aangelegde kelderruimte. De eigenaar van de loods, genaamd [medeverdachte] , (….) Via een ruimte in de loods heeft de man een verborgen ingang naar de kweekruimte gecreëerd in de vloer. In de kelderruimte staan meer dan 1000 planten, die gedurende het weekend van 16 en 17 maart zullen worden geoogst. [medeverdachte] ronselt hiervoor knippers in en rond Zutphen. De kwekerij is voorzien van een professionele afzuiginstallatie; om deze te overstemmen staat dag en nacht de radio aan in het pand.”
Naar aanleiding van deze melding heeft onderzoek plaatsgevonden, waarbij het volgende is gebleken.
Op 23 januari 2014 komt er een brief binnen bij de politie, waarin onder meer staat:
“(..) [medeverdachte] , van oa [naam 1] , (..) , heeft of had een opslag in een loods aan de [adres 2] in Zutphen. Deze [medeverdachte] onderverhuurt meerdere pandjes welke hij op zijn bedrijfsnaam huurt aan verschillende personen om daar te kweken!!!“
Voorts is onderzoek gedaan naar de registraties van verdachte, naar kentekens van auto’s die bij het pand zijn waargenomen en naar telefoonnummers van de betreffende personen. Gebleken is dat in 2013 in het pand aan de [adres 2] te Zutphen, toen nog in gebruik bij [naam 2] , een hennepkwekerij is aangetroffen, waarbij de luchtafvoer was geregeld via de kruipruimte. Tevens is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] in januari 2014 aangifte heeft gedaan vanwege een inbraak in zijn pand aan de [adres 2] te Zutphen, waarbij hij verklaarde dat er mogelijk werd gedacht dat er hennep in het pand zou zitten omdat hij een bekende achternaam in Zutphen heeft. Op 6 mei 2014 is door verbalisanten een camera opgehangen op een pand tegenover het pand aan de [adres 2] te Zutphen. Op 16 juni 2014 bleek dat aan de buitengevel van het pand [adres 2] ook een camera was geplaatst, gericht op de ingang van het pand.
Op 22 maart 2014 en in de nacht van 2 op 3 juni 2014 is er een voertuig gezien bij het pand aan de [adres 2] met kenteken [kenteken] op naam van [naam 3] .
De kentekens van [naam 3] en medeverdachte [medeverdachte] zijn in het ANPR camerasysteem geplaatst welke geplaatst zijn bij de toegangswegen naar industrieterrein De Mars.
Op 30 juni 2014 is het voertuig met kenteken [kenteken] gezien op de camerabeelden. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar de [adres 2] gereden, maar treffen het voertuig met kenteken [kenteken] niet aan. Wel zien de verbalisanten een bruine [merk auto] richting de roldeur van het pand [adres 2] rijden en de bestuurder, naar later blijkt verdachte, het pand binnengaan. Na ongeveer een half uur zien de verbalisanten hem naar buiten lopen vanuit het pand. De verbalisanten delen aan hem mee dat er een vermoeden is van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand, vragen aan hem of hij in het bezit is van een sleutel van het pand en of zij binnen mogen kijken. De bestuurder van de bruine [merk auto] heeft vervolgens de toegangsdeur van het pand geopend.
Het viel de verbalisanten direct op dat het bovengemiddeld warm was in het pand en dat de radio behoorlijk hard aanstond.
In de loods werden goederen aangetroffen welke konden duiden op een hennepkwekerij. De verbalisanten zagen bij binnenkomst aan de rechterzijde een luik zitten met daarover een bak met oud ijzer. Na het openbreken van het luik hoorden zij direct een afzuiging en roken zij een lichte henneplucht.
De verbalisanten zijn vervolgens het door het luik onder de vloer gegaan en na verbreking van een toegangsdeur troffen zij een hennepkwekerij aan. Verdachte is daarop aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande op het moment van het binnentreden een redelijk vermoeden tot aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] is geweest. Hiertoe is in de eerste plaats relevant dat de anonieme melding van 19 maart 2014 zeer concreet was wat betreft locatie, inrichting en omvang van de kwekerij, alsmede de groei van de hennepplanten en de rolverdeling van diverse personen. Anders dan de verdediging kennelijk meent is het niet noodzakelijk dat het onderzoek naar aanleiding van de anonieme melding concrete belastende informatie over medeverdachte [medeverdachte] oplevert. Het onderzoek heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts geen informatie opgeleverd die wezenlijk afbreuk doet aan de beschuldigingen in de anonieme melding. Niet gebleken is dus dat de melding onbetrouwbaar en/of onjuist was.
Ten aanzien van het binnentreden overweegt de rechtbank voorts dat uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal is gebleken dat verdachte op het moment van aantreffen bij het pand aan de [adres 2] , in het bezit van een sleutel van het pand was en toestemming heeft gegeven het pand te betreden. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat de verbalisanten in strijd met de waarheid een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt.
Nu redelijkerwijze kon worden vermoed dat in dit pand de Opiumwet werd overtreden, waren de verbalisanten op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van die wet, derhalve bevoegd de loods, niet zijnde een woning, te betreden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij het volgende.
De verbalisanten vermoedden op basis van de zeer gedetailleerde MMA-melding dat er sprake zou kunnen zijn van een verborgen ingang naar de hennepkwekerij onder de vloer. Verbalisanten zagen bij binnenkomst aan de rechterzijde een luik zitten. Om bij het luik te kunnen komen moesten de verbalisanten een bak met oud ijzer verplaatsen. Het luik moest worden verbroken om deze te kunnen openen. Daarna moesten zij een tussendeur verbreken om de daadwerkelijke ruimte te betreden waarin de hennepkwekerij zich bevond. De rechtbank is van oordeel dat dit alles redelijkerwijs noodzakelijk is geweest om de doorgang tot de hennepkwekerij te bereiken. Deze doorgang maakt onderdeel uit van de bevoegdheid tot binnentreden op grond van de Opiumwet. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BH3842).
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een vormverzuim bij het binnentreden of het aantreffen van de hennepkwekerij. Zij verwerpt daarmee de verweren van de verdediging op dit punt.
Bewezenverklaring
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) is huurder van het pand aan de [adres 2] . [3] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte de hennepkwekerij is begonnen. Verdachtes taak was de hennepkwekerij onderhouden en hij informeerde [medeverdachte] daar dan over. [4]
Verdachte wordt voorgehouden dat hij regelmatig contact heeft met [medeverdachte] via whatsapp. Op 18 mei 2014 appt hij naar [medeverdachte] de vraag of hij mee gaat naar de loods en of hij alleen maar water hoeft te geven. Op 9 juni 2014 appt [medeverdachte] naar verdachte met de vraag of ze niet al op donderdag kunnen beginnen. Verdachte antwoordt hierop dat ze tot vrijdag moeten wachten omdat ze het niet eerder dan vrijdag ergens te drogen kunnen krijgen en daarna gaat het nog over knippen. [5] Er is eenmaal geoogst. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij slechts eenmaal water heeft gegeven omdat [medeverdachte] hem dit vroeg. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte] geloofwaardig met betrekking tot zijn eigen aandeel en het aandeel van verdachte in het geheel. De rechtbank is daarom van oordeel dat gelet op de verklaringen van [medeverdachte] , de onderlinge communicatie via WhatsApp tussen verdachte en [medeverdachte] op verschillende momenten in de tenlastegelegde periode, verdachte vanaf 1 mei tot en met 30 juni 2014 samen met medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij de teelt van hennep en dat zij eenmaal geoogst hebben.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Zutphen,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkten/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan de [adres 2] )
een hoeveelheid van 413,
althans een groot aantalhennepplanten
en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 413, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis met aftrek van 4 uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier heeft met de eis rekening gehouden met de ouderdom van de zaak.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in het geval van een bewezenverklaring verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en de werkstraf aanzienlijk te matigen aangezien verdachte door zijn werk weinig tijd heeft om een werkstraf te verrichten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 december 2016.
Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan productie van verdovende middelen. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] , in een door verdachte gehuurde bedrijfspand, gedurende twee maanden hennep geteeld en eenmaal geoogst.
Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin, en heeft geen oog gehad voor de schadelijke en kwalijke gevolgen die zijn handelen voor gebruikers van de middelen en de samenleving in zijn geheel met zich mee brachten.
Verdachte is niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten veroordeeld, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.
De schending van de redelijke termijn (dit vonnis dateert van ruim 2 jaar en 7 maanden na de inverzekeringstelling) geeft de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, in die zin dat zij niet zal overgaan tot het opleggen van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 3, 11, en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht, te weten 4 uren;
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en mr. E.M. Vermeulen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2017.
Mr. Post is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Noord- en Oost Nederland, district IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014038196, gesloten op 31 oktober 2014, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 241-242 en proces-verbaal van bevindingen, p. 262
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] en het als bijlage gevoegde huurcontract, p. 293-298
4.Proces-verbaal van medeverdachte [medeverdachte] , p. 82 en 84
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 253.1
6.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 79