ECLI:NL:RBGEL:2017:6940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
301751 / HA ZA 16-219 / 17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing erfdienstbaarheid van weg ten gunste en ten laste van meerdere erven met betrekking tot redelijk belang en gebruik van voertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de vordering tot opheffing van een erfdienstbaarheid van een weg. De eisers, bestaande uit meerdere partijen waaronder een besloten vennootschap, stelden dat de gedaagden geen redelijk belang meer hadden bij het gebruik van de erfdienstbaarheid, omdat er alternatieve routes beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de alternatieve routes beschikbaar zijn, deze voor de gedaagden een omweg vormen en dat zij derhalve een redelijk belang bij het gebruik van de erfdienstbaarheid behouden. De rechtbank benadrukte dat de erfdienstbaarheid niet kan worden opgeheven, maar dat het gebruik ervan beperkt is tot de bestaande wijze zoals deze in 1916 was vastgesteld. Dit betekent dat het gebruik met te zware en te brede voertuigen onrechtmatig is. De rechtbank heeft de eisers de bevoegdheid verleend om de weg af te sluiten met een hek of slagboom, mits deze afsluiting door de gedaagden zelf kan worden geopend. Daarnaast heeft de rechtbank een vergoeding van buitengerechtelijke kosten toegewezen aan de eisers, die voortvloeien uit onrechtmatig gebruik van de weg door de gedaagden. In reconventie heeft de rechtbank de eisers veroordeeld tot verwijdering van door hen aangeplante bomen en betonblokken in de berm van de weg, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 301751 / HA ZA 16-219 / 17
Vonnis van 22 november 2017
in de zaak van

1.[Eiser sub 1]

2.
[Eiser sub 2]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Eiser sub 3] B.V.
[vestigings/woonplaats]
eisers in conventie
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat: mr. dr. J.J.H. Post te Barneveld
tegen

1.[gedaagde sub 1]

[woonplaats]
2.
[gedaagde sub 2]
laatst gewoond hebbende [woonplaats]
3.
[gedaagde sub 3]
[woonplaats]
4.
[gedaagde sub 4]
[woonplaats]
5.
[gedaagde sub 5]
[woonplaats]
6.
[gedaagde sub 6]
[woonplaats]
gedaagden in conventie
eisers in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat: mr. J.H. Brouwer te Apeldoorn
Partijen zullen hierna, waar afzonderlijke vermelding niet is vereist, [Eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2017 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van [Eisers] en de akte uitlating van [gedaagden] van 30 augustus 2017
- de akte uitlating van [gedaagden] van 27 september 2017.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. Naar aanleiding van het tussenvonnis hebben partijen zich uitgelaten bij akte, [Eisers] over de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten, [gedaagden] over hun belang bij behoud van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] hebben vervolgens nog op de akte van [Eisers] gereageerd.
2.2
Voor het antwoord op de vraag of de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van een erfdienstbaarheid moet volgens het onder 4.3 van het tussenvonnis genoemde arrest van de Hoge Raad worden afgevraagd of voortzetting van de erfdienstbaarheid voor de gerechtigde niet van betekenis moet worden geacht. Blijkens de tekst van artikel 5:79 BW gaat het om het geval dat de erfdienstbaarheid die betekenis eerst wel had maar later niet meer. [Eisers] voeren in dit verband aan (dagvaarding, onder 23) dat het gebruik van de erfdienstbaarheid over hun percelen voor [gedaagden] niet meer nodig is, nu - anders kennelijk dan ten tijde van de vestiging - via de [straatnaam A] en de [straatnaam B] (beide zijn verharde openbare wegen) ook op de [straatnaam C] kan worden gekomen [1] .
2.3
Dat laatste (na de gedachtenstreepjes) is juist maar betreft voor alle gedaagden een omweg (om vanuit hun perce(e)l(en) op het punt te komen waar de weg uitkomt op de [straatnaam C]). Die omweg is voor [gedaagde sub 3] het kortst maar altijd nog (ca. 1,55 km min ca. 0,61 km =) [2] bijna een kilometer. Aldus kan [gedaagden] een redelijk belang bij het gebruik van de erfdienstbaarheid niet worden ontzegd. Dat het tracé van de erfdienstbaarheid gedeeltelijk onverhard is en/of de route via de [straatnaam A] en de [straatnaam B] oudtijds mogelijk non existent (vanwege de aanwezigheid van een spoorlijn ter plaatse van de [straatnaam A]) en/of onverhard doet aan het bovenstaande niet af. [gedaagden] voeren nog allerlei belangen bij de uitweg aan maar die kunnen, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.
2.4
De erfdienstbaarheid zal dus niet worden opgeheven. De aanwezigheid ervan verschaft de rechthebbenden echter niet de bevoegdheid om daar te pas en te onpas met personenauto’s overheen te gaan. Wat de mate van gebruik betreft dient immers aangeknoopt te worden bij de “bestaande wijze” uit 1916 [1913]. In het tussenvonnis is al overwogen dat het gebruik van de weg met grote landbouwmachines niet is toegestaan. Dat maakt de erfdienstbaarheid tot slechts een spaarzaam te benutten alternatief voor de route via de [straatnaam A] en de [straatnaam B].
2.5
In dit verband moet worden opgemerkt dat de rechtbank de vordering in conventie onder 4 in het tussenvonnis te sterk heeft weergegeven. Daarop lijken ook [Eisers] te wijzen onder 3 van hun akte:
Uitgangspunt was dat [Eisers] gelet op de bestaande erfdienstbaarheid tot niet meer verplicht waren dan het openhouden - al of niet met een tijdelijk te openen en af te sluiten hek of slagboom, zoals in de dagvaarding gevorderd - van de zandweg (..)
De vordering in conventie onder 4 is niet subsidiair ten opzichte van de vordering in conventie onder 1 (opheffing van de erfdienstbaarheid) ingesteld en beide vorderingen zijn dus, zoals hier nader beschouwd, tegelijk niet zinvol. Wel illustreert een en ander dat de wijze hoe [Eisers] zelf tegen hun zaak aankijken in wezen overeenstemt met het oordeel van de rechtbank hierboven onder 2.3 en 2.4.
2.6
Dat maakt dat de vordering in conventie onder 4 aldus zal worden toegewezen dat voor recht zal worden verklaard dat [Eisers] de bevoegdheid hebben de weg af te sluiten met een hek of slagboom, mits deze afsluiting te allen tijde door [gedaagden] zelf is te openen (zie HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598, r.o. 4.2.1).
2.7
Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen was het gebruik van de weg met te zwaar en te breed landbouwmaterieel onrechtmatig. Naar aanleiding daarvan is een vergoeding van buitengerechtelijke kosten dus mogelijk geïndiceerd. [Eisers] hebben die kosten bij akte gespecificeerd. Voor zover die kosten het genoemde onrechtmatige gebruik betreffen gaat het om twee brieven c.a. gericht aan [naam gedaagde sub 3,4 en 5 B.V.] van 30 april 2015 en 11 mei 2015 en één brief van 30 april 2015 gericht aan [gedaagde sub 4]. Blijkens die brieven gaat om gebruik van de weg door “vrachtwagens en/of zwaar materieel” van [naam gedaagde sub 3,4 en 5 B.V.], welk gebruik kennelijk ten behoeve van (in ieder geval) het perceel van [gedaagde sub 4] heeft gestrekt. Onder die omstandigheden acht de rechtbank, mede met toepassing van artikel 6:97 BW, vergoeding van een bedrag van in totaal € 2.000,- ten laste van [gedaagde sub 4] geïndiceerd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding, zoals in de akte van [Eisers] aanvullend gevorderd.
2.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in conventie de vorderingen onder 1 tot en met 3 zullen worden afgewezen en de vordering onder 4 zal worden toegewezen zoals onder 2.6 is overwogen. De vordering zoals in het tussenvonnis weergegeven onder 5 zal ten laste van [gedaagde sub 4] worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-. Nu partijen over en weer op meerdere punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
2.9
In reconventie zal het onvoorwaardelijke deel van de vordering worden toegewezen (zie het tussenvonnis, onder 4.9). Voldoende staat vast dat [Eisers] verantwoordelijk zijn voor de betonblokken en de aangeplante bomen in hun berm. Die vordering zal daarom alleen tegen hen worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd als hierna weer te geven. Ook in de procedure in reconventie zijn partijen over en meer op meerdere punten in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1
verklaart voor recht dat [Eisers] de bevoegdheid hebben de weg af te sluiten met een hek of slagboom, mits deze afsluiting te allen tijde door [gedaagden] zelf is te openen;
5.2
veroordeelt [gedaagde sub 4] tot betaling aan [Eisers] van € 2.000,- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie:
5.5
veroordeelt [Eisers] tot verwijdering, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, van de door hen aangeplante boompjes en geplaatste betonblokken in de berm van de weg, lopende over hun percelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijven daaraan te voldoen, tot een maximum van € 50.000,-;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.

Voetnoten

1.Voor het overige haken de door [Eisers] genoemde argumenten aan bij toepassing van artikel 5:78 BW. Zie daarvoor onder 4.5. van het tussenvonnis.
2.Eigen meting door de rechtbank met behulp van Google Earth. De rechter die dit vonnis wijst heeft beide routes ter comparitie met een personenauto afgelegd. De grootte van de omweg kan dus ook blijken uit eigen waarneming van de rechter.