ECLI:NL:RBGEL:2017:6865

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
5649672
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering van schadevergoeding op basis van inboedelverzekering en verwijdering van persoonsgegevens na vermoedelijke fraude

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M. Horssius, dat Achmea Schadeverzekeringen N.V. wordt veroordeeld tot uitkering van schadevergoeding op basis van een inboedelverzekering na een brand op 8 december 2015. Eiser stelt dat Achmea ten onrechte heeft geweigerd om de schade te vergoeden, omdat hij zou hebben gefraudeerd. Achmea, vertegenwoordigd door mr. S. Odijk, betwist de vordering en stelt dat eiser zijn meldings- en inlichtingenplicht heeft geschonden, wat volgens hen leidt tot verval van het recht op uitkering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een inboedelverzekering was afgesloten en dat de schade in beginsel gedekt is. Echter, de rechter oordeelt dat Achmea onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldiging van fraude. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, waarbij een bedrag van € 15.935,50 aan schadevergoeding wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt Achmea opgedragen om de persoonsgegevens van eiser te verwijderen uit relevante registers, op straffe van dwangsommen. De rechter concludeert dat de door Achmea ingeroepen voorwaarden in de polis onredelijk bezwarend zijn en dat eiser recht heeft op de schadevergoeding, ondanks de beschuldigingen van fraude.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 5649672 CV EXPL 17-627
Grosse aan: mr. E.M. Horssius
Afschrift aan: mr. S. Odijk
Verzonden d.d.
vonnis d.d. 29 november 2017 van de kantonrechter
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.M. Horssius,
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
t.h.o.d.n. Avéro Achmea,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Odijk.
Partijen zullen hieronder ook [eiser] en Achmea worden genoemd.

1.Het verdere procesverloop

Dit blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2017;
- de op 8 juni 2017 gehouden comparitie van partijen waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen is een inboedelverzekering afgesloten met polisnummer [nummer] (hierna: de inboedelverzekering). Op de inboedelverzekering zijn de Algemene Voorwaarden P-ALG13 (hierna: algemene voorwaarden) en de Bijzondere Voorwaarden Inboedelverzekering P-B509 (hierna: bijzondere voorwaarden) van toepassing.
2.2
Artikel 4 van de algemene voorwaarden luidt – voor zover thans relevant – als volgt:
Art. 4 Wat moet de verzekerde doen bij schade
Zodra hij op de hoogte is of hoort te zijn van een gebeurtenis die voor ons tot een verplichting kan leiden is een verzekerde verplicht:
1. (…);
2. deze gebeurtenis zo spoedig mogelijk aan ons te melden en alle gegevens te verstrekken en stukken door te zenden;
3. de schade aannemelijk te maken en, als wij daarom vragen een schriftelijke en ondertekende verklaring aan ons te geven over het ontstaan, de aard en de omvang van de schade;
(…).
2.3
Artikel 6 van de algemene voorwaarden luidt – voor zover thans relevant – als volgt:
Art. 6 Wat is niet verzekerd
1. De verzekering geeft geen dekking als:
a. (…);
b. (…);
c. een verzekerde een verplichting uit de verzekering niet of niet tijdig is
nagekomen en ons daardoor in een redelijk belang heeft geschaad;
d. (…);
e. (…);
f. bij schade een onvolledige of onware opgave wordt gedaan over het
ontstaan, de aard of de omvang van de schade om ons opzettelijk te misleiden,
kan de verzekerde geen enkel recht aan de verzekering ontlenen met betrekking
tot de betreffende schade. (…) Ook hebben wij dan het recht om:
- de onderzoekskosten en de eventueel reeds uitgekeerde bedragen terug te
vorderen;
- de (poging tot) misleiding te registreren in de databank van de Stichting CIS
(…);
(…).
2.4
Artikel 11 van de bijzondere voorwaarden luidt – voor zover thans relevant:
“Art. 11 Hoe wordt de omvang van de schade vastgesteld
(…)
3. als partijen dat wensen: door twee ter zake kundige experts, waarvan er één wordt aangewezen door de verzekerde (contra-expert) en één door ons. (…) Als de eerste twee experts het niet eens worden, stelt de derde expert de schade vast. (…) Zijn vaststelling is bindend. (…)”
2.5
Op 8 december 2015 is er brand ontstaan in de woning van [eiser] . [eiser] heeft de schade telefonisch gemeld bij Achmea.
2.6
Achmea heeft expertisebureau Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna Crawford) ingeschakeld om de schade aan de woning en de inboedel te onderzoeken en de omvang daarvan vast te stellen. Crawford stelt de inboedelschade vast op een bedrag van
€ 10.581,49.
2.7
[eiser] heeft een eigen expert, Troostwijk Expertises B.V. (hierna: Troostwijk), ingeschakeld. Krantz & Polak Resolve (hierna: Krantz & Polak) heeft per
18 mei 2016 de rol van Troostwijk overgenomen. Krantz & Polak stelt de inboedelschade vast op een bedrag van € 21.180,62.
2.8
Nu de experts niet tot overeenstemming zijn gekomen, is op 13 juli 2016 een door partijen ondertekende akte van disakkoord opgesteld, met benoeming van Cunningham Lindsey (hierna: Cunningham) als derde expert. Cunningham stelt de inboedelschade in haar ‘uitspraak derde expert’ van 7 september 2016 vast op een bedrag van € 12.492,00.
2.9
Op verzoek van Achmea heeft [naam toedrachtonderzoeker] (hierna: [toedrachtonderzoeker] ), toedrachtonderzoeker bij Achmea, op 5 april 2016 een gesprek gehad met [eiser] . Van dit gesprek is door [toedrachtonderzoeker] een verslag gemaakt, waaruit blijkt dat [eiser] aan [toedrachtonderzoeker] desgevraagd heeft aangegeven de wasmachine een jaar of acht geleden gekocht te hebben voor “dik € 2.500,00”. Omtrent de acht door [eiser] geclaimde matrassen heeft [eiser] aan [toedrachtonderzoeker] aangegeven dat drie daarvan zijn afgevoerd door Polygon. Deze drie matrassen konden door de stomerij niet meer gereinigd worden en zijn afgekeurd. De andere vijf matrassen kon [eiser] niet meer gebruiken omdat ze stonken door de brand. [eiser] heeft bij Polygon aangegeven dat deze matrassen gereinigd moesten worden, maar daarop is Polygon niet meer teruggekomen. [eiser] heeft geen aankoopnota’s meer van de matrassen. Deze lagen in een keukenla die bij de brand verloren is gegaan, aldus [eiser] tegen [toedrachtonderzoeker] .
2.1
Uit het verslag van [toedrachtonderzoeker] blijkt verder dat hij [eiser] heeft geconfronteerd met een aantal onaannemelijkheden. Zo zou [eiser] hebben verklaard dat de wasmachine van 2013 was, terwijl bij navraag bij de fabrikant aan de hand van het serienummer bleek dat de wasmachine in 1998 is geproduceerd. Voorts heeft [eiser] verklaard dat drie matrassen zijn afgevoerd door Polygon. Op de lijst van Polygon staan echter geen matrassen vermeld.
Aangaande de wasmachine heeft [eiser] betwist dat hij heeft verklaard dat deze van 2013 was. [eiser] herhaalt zijn eerdere verklaring aan [toedrachtonderzoeker] dat hij deze een jaar of acht geleden nieuw heeft gekocht en voegt daaraan toe dat de verkoper de wasmachine lang in voorraad zal hebben gehad. Met betrekking tot de matrassen heeft [eiser] aangevoerd dat hij nooit een lijst met afgevoerde spullen van Polygon heeft gezien, maar handhaaft hij zijn standpunt dat drie van de matrassen door Polygon zijn afgevoerd.
2.11
Bij brief van 7 november 2016 heeft Achmea aan [eiser] bericht dat zij de inboedelschade niet zal vergoeden, omdat [eiser] Achmea opzettelijk heeft misleid. Achmea legt daaraan ten grondslag dat [eiser] niet heeft gereageerd op de mail van
12 mei 2016, waarin [eiser] is geconfronteerd met zijn waarde opgave van de wasmachine en de matrassen en waarin hij tevens is gevraagd te reageren op de opmerking van Polygon dat de keukenlade met nota’s (en bewijzen) niet verloren is gegaan.
In de brief van 7 november 2016 heeft Achmea verder aangegeven dat [eiser] gelet hierop geen recht had op het reeds betaalde voorschot van € 4.000,00 alsmede dat de kosten van Polygon die betrekking hebben op de inboedelclaim ad € 7.443,50 op [eiser] zullen worden verhaald. De schadebehandelaar zal deze bedragen in mindering brengen op de claim van [eiser] betreffende de schade aan de opstal en, zo de opstalverzekering geen dekking verleent, zullen deze bedragen op [eiser] worden verhaald.
2.12
Achmea heeft de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in haar Interne Verwijzingsregister, in haar Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister.

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis daadwerkelijk over te gaan tot het verlenen van dekking onder de inboedelverzekering, door uitkering aan [eiser] van de schade die [eiser] heeft geleden door de schade, ten bedrage van primair € 18.435,50, althans subsidiair een door de kantonrechter te begroten bedrag; en
Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van [eiser] , binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de EVI-code in verband met de schade bij de naam van hem te doen verwijderen uit het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen, onder beheer van Stichting CIS, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 10.000,00; althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of per gedeelte daarvan dat Achmea dit gebod niet nakomt; en
Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van [eiser] , binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de negatieve aanduiding of connotatie in verband met de schade bij de naam van hem te doen verwijderen uit het Interne Informatiesysteem, onder beheer van Achmea, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 1.000,00; althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of per gedeelte daarvan dat Achmea dit gebod niet nakomt; en
Achmea te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente ex artikel
6:119 BW over de hierboven gevorderde schade, te rekenen vanaf 7 oktober 2016, subsidiair de dag der dagvaarding; en
Achmea te veroordelen in de kosten van onderhavig geding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de uitspraak in dezen en indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van de uitspraak.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten en voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag.
Achmea moet het bedrag van € 12.492,00 betreffende de schade aan de inboedel aan [eiser] vergoeden. Dit bedrag is ex artikel 11 lid 3 van de bijzondere voorwaarden vastgesteld door de derde expert en bindend voor partijen. Ten onrechte weigert Achmea uitkering op basis van door haar geconstateerde fraude. Van fraude is echter geen sprake en artikel 6 van de algemene voorwaarden waarop Achmea haar weigering baseert, is een onredelijk bezwarend beding. Achmea heeft het rechtstreeks aan Polygon uitgekeerde bedrag van € 7.443,50 betreffende de reinigingskosten van de inboedel gelet hierop ten onrechte op basis van de door haar geconstateerde fraude verrekend met de wel uitgekeerde schade aan de opstal van [eiser] .
Het door Achmea ingeschakelde bedrijf Polygon heeft bovendien diverse inboedelgoederen niet geretourneerd of niet gereinigd. De vordering hieromtrent taxeert [eiser] op een bedrag van € 2.500,00. De totale schade begroot [eiser] dan ook op een bedrag van
€ 22.435,50, waarop in mindering kan strekken het reeds door Achmea voldane voorschotbedrag van € 4.000,00.
[eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf een maand na de datum van de uitspraak van de derde expert.
De registratie van de gegevens van [eiser] in de diverse registers is eveneens ten onrechte en bezorgt [eiser] veel moeilijkheden om zich tegen redelijke voorwaarden te verzekeren tegen schade.
3.3
Achmea heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing. Op de inhoud van het verweer zal hieronder waar nodig nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Als meest verstrekkende verweer heeft Achmea aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, nu de totale vordering van [eiser] het bedrag van € 25.000,00 overschrijdt. Ter comparitie heeft de kantonrechter reeds vastgesteld dat hij ten aanzien van de vordering onder de inboedelverzekering bevoegd is. Dat tussen partijen ook nog gediscussieerd wordt over de aanspraak op vergoeding onder de opstalverzekering, maakt dat niet anders.
4.2
Tussen partijen staat niet ter discussie dat voormelde inboedelverzekering is afgesloten en voorts heeft Achmea erkend dat de uit de brand van 8 december 2015 voortvloeiende schade in beginsel is gedekt onder deze inboedelverzekering.
4.3
Achmea heeft echter geweigerd tot uitkering over te gaan en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft zijn meldings- en inlichtingenplicht bij de verwezenlijking van het risico als bedoeld in artikel 7:941 BW en artikel 6 van de algemene voorwaarden geschonden. Als gevolg hiervan stelt Achmea zich op het standpunt dat zij geen uitkering verschuldigd is en dat de registratie van de (poging tot) misleiding in de databank van Stichting CIS gerechtvaardigd is omdat [eiser] onwaarachtige opgaven heeft gedaan terzake de aard en omvang van de door hem geleden schade.
4.4
[eiser] heeft onder meer aangevoerd dat artikel 6 van de algemene voorwaarden een onredelijk bezwarend beding is en om die reden buiten beschouwing dient te blijven. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.4.1
Achmea heeft haar vordering niet alleen op artikel 6 van de algemene voorwaarden gebaseerd, maar ook op artikel 7:941 BW. In artikel 7:941 lid 5 BW is bepaald dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekerde de op hem rustende informatieplicht van lid 2 - de plicht om aan de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken die van belang zijn om de uitkeringsplicht te kunnen beoordelen - niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Met de laatste zinsnede wordt de rechter bij toepassing van de sanctie van lid 5 de mogelijkheid gegeven met de bijzonderheden van het geval rekening te houden. In de parlementaire geschiedenis is daarover opgemerkt (Kamerstukken II 1999 - 2000, 19529, nr. 5, blz. 27 - 28):
"
Aldus kan de rechter een gezien de zwaarte van het bedrog passende, meer proportionele sanctie toepassen, bijvoorbeeld indien het frauduleus handelen slechts betrekking heeft op één van de verschillende vorderingen die de verzekerde onder verschillende rubrieken van de polis heeft ingediend. Wel zal als uitgangspunt moeten gelden dat gezien de opzet tot misleiding, alleen in bijzondere omstandigheden aangenomen kan worden dat het (gehele) verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is."
Het uitgangspunt is dan ook dat ieder recht op uitkering vervalt indien de verzekerde een onjuiste opgave doet met het opzet de verzekeraar te misleiden.
4.4.2
Van artikel 7:941 lid 1, 2, 4 en 5 BW kan niet ten nadele van de verzekerde worden afgeweken (vgl. artikel 7:943 lid 2 BW). Artikel 6 van de polisvoorwaarden bepaalt dat bij een onjuiste opgave iedere aanspraak op uitkering vervalt, dus ook wanneer de misleiding dit gevolg niet rechtvaardigt. De bepaling wijkt dan ook ten nadele van de verzekerde af van artikel 7:941 lid 5 BW en is om die reden vernietigbaar (artikel 3:40 lid 2 BW). [eiser] heeft zich echter niet op de vernietigbaarheid beroepen, wel op de Europese Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen. Indien de bepaling valt onder het bereik van deze richtlijn dient de kantonrechter, ook ambtshalve, te beoordelen of artikel 6 van de algemene voorwaarden een oneerlijk beding is, in welk geval Achmea zich niet met succes op deze bepaling kan beroepen.
4.4.3
De overeenkomst tussen Achmea en [eiser] is een overeenkomst tussen een professionele partij, Achmea, en een consument, [eiser] . Artikel 6 maakt deel uit van de door Achmea opgestelde algemene voorwaarden. Achmea heeft deze algemene voorwaarden zelf opgesteld. Over de inhoud van de algemene voorwaarden, en derhalve van artikel 6, is niet met [eiser] onderhandeld. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, wijkt artikel 6 ten nadele van [eiser] af van de regeling van artikel 7:941 lid 5 BW. Door het beding wordt het door de wetgever beoogde evenwicht tussen partijen dan ook in het nadeel van [eiser] , als consument, verstoord. Die verstoring is naar het oordeel van de kantonrechter ook substantieel. Waar de wettelijke regeling slechts een verval van het recht op uitkering stipuleert bij een onjuiste opgave die het gevolg is van opzettelijke misleiding en het zelfs in dat geval nog mogelijk maakt dat het recht niet geheel vervalt, bepaalt artikel 6 dat bij een onjuiste opgave ieder recht op uitkering komt te vervallen. Er is dan ook sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen partijen in het nadeel van de consument, in de zin van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn. Het beding is om die reden oneerlijk en dient om die reden buiten toepassing te blijven.
De kantonrechter verwijst hierbij naar een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van
15 maart 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:2196).
4.4.4
Indien sprake is van opzet tot misleiding, dient de kantonrechter met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen na te gaan of op grond van artikel 7:941 lid 5 BW (dus niet op grond van artikel 6 van de algemene voorwaarden) alle aanspraken op vergoeding van de door de brand geleden inboedelschade zijn vervallen.
4.5
Overwogen wordt echter als volgt. Achmea heeft bij de vaststelling van de inboedelschade van [eiser] twee trajecten bewandeld. Enerzijds heeft Achmea een onderzoek ingesteld naar opzettelijke misleiding aan de zijde van [eiser] . Anderzijds heeft Achmea de schade laten vaststellen door haar expert Crawford en toen deze niet tot overeenstemming kwam met de expert van [eiser] (Krantz & Polak) overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 lid 3 van de bijzondere voorwaarden de schade laten vaststellen door de derde expert Cunningham, welke vaststelling gelet op het bepaalde van voormeld artikel bindend is voor partijen.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze twee trajecten tegenstrijdig, nu de ene onderzoekt of geen dan wel slechts gedeeltelijke uitkering aan de orde is en de andere juist gericht is op volledige vergoeding van de (door de expert vastgestelde) schade.
[eiser] mocht er, gelet op de inschakeling van Crawford en later Cunningham ex artikel 11 lid 3 van de bijzondere voorwaarden, op vertrouwen dat een voor partijen bindende schadevaststelling zou worden opgemaakt welke Achmea zou uitkeren.
4.6
Gelet op het voorgaande ligt het door Cunningham vastgestelde bedrag ad
€ 12.492,00 voor toewijzing gereed. Dit geldt eveneens voor het gevorderde bedrag ad
€ 7.443,50, betreffende de kosten van Polygon, welk bedrag uitdrukkelijk door Cunningham buiten beschouwing is gelaten, rechtstreeks door Achmea aan Polygon is uitgekeerd en, nu [eiser] mocht vertrouwen op uitkering van zijn schade, ten onrechte door Achmea in mindering is gebracht op de uitkering van de opstalschade van [eiser] .
Het door [eiser] gevorderde bedrag ad € 2.500,00 wegens door Polygon niet geretourneerde en niet gereinigde inboedelgoederen, zal bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen.
Met inachtneming van het reeds door Achmea uitgekeerde voorschot ad € 4000,00, zal een bedrag van € 15.935,50 worden toegewezen.
4.7
Tegen de mede gevorderde wettelijke rente heeft Achmea geen specifiek verweer gevoerd. De rente, die overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal dan ook eveneens worden toegewezen.
4.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, liggen de vorderingen van [eiser] om Achmea te gebieden zijn personalia/gegevens te verwijderen uit het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen onder beheer van Stichting CIS en het Intern Informatiesysteem onder beheer van Achmea eveneens voor toewijzing gereed.
De gevorderde dwangsommen op het in gebreke blijven met het voldoen aan deze geboden zullen, gelet op het belang van [eiser] hierbij, eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom op het in gebreke blijven met verwijdering van de personalia/gegevens uit het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen onder beheer van Stichting CIS bovenmatig voorkomt en zal worden gematigd tot een bedrag van € 200,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
De stelling zijdens Achmea dat [eiser] geen belang heeft bij de gevorderde dwangsommen, nu Achmea bij toewijzing van voormelde geboden daaraan direct zal voldoen, faalt. Deze enkele stelling neemt het belang van [eiser] bij verwijdering van zijn gegevens uit voormelde registers niet weg. Zo Achmea haar stelling gestand doet, zal zij ook geen dwangsommen verbeuren.
4.9
Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen, wordt bij de beoordeling van deze zaak niet toegekomen aan de vraag of sprake is van opzet tot misleiden aan de zijde van [eiser] . Ten overvloede, wordt hierover het volgende nog opgemerkt.
Volgens Achmea bestaat de opzet tot misleiding door [eiser] uit wisselende/onwaarachtige verklaringen over de wasmachine, de matrassen en een keukenla met zich daarin bevindende aankoopbonnen die door de brand verloren zouden zijn gegaan.
Uit de schade opstelling van de eigen expert van Achmea (Crawford) blijkt echter dat deze eigen expert met betrekking tot de wasmachine en de matrassen bedragen heeft vastgesteld die overeenkomen met het standpunt van Achmea dat het een oude wasmachine betreft en is slechts voor twee matrassen een vergoeding is opgenomen. Zo er al sprake is van onjuiste verklaringen zijdens [eiser] (hetgeen niet per definitie betekent dat [eiser] de bedoeling had opzettelijk te misleiden), dan heeft dit niet geleid tot een te hoge uitkering.
Dat neemt niet weg dat de kantonrechter het belang van verzekeraars om fraude tegen te gaan onderschrijft en dat dit onder omstandigheden dient te leiden tot gehele afwijzing van de vordering. In onderhavige procedure heeft Achmea echter onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van de opzet tot misleiden, en aldus fraude, aan de zijde van [eiser] . Zo kent Achmea veel gewicht toe aan de verklaring die [eiser] zou hebben afgelegd dat de wasmachine afkomstig uit 2013. Achmea heeft daarbij verwezen naar het e-mailbericht van 19 februari 2016 en aangevoerd dat het noemen van 2013 zonder meer uit dit e-mailbericht blijkt. Dit e-mailbericht is echter afkomstig van Troostwijk en niet van [eiser] zelf, zodat dit e-mailbericht reeds daarom niet kan dienen als onderbouwing van die stelling. Weliswaar heeft [eiser] verder wel enigszins wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot de wasmachine, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat hij daarmee de opzet heeft gehad om Achmea te misleiden.
Met betrekking tot de matrassen wordt overwogen dat het [eiser] vrij staat deze te claimen indien hij meent dat deze zijn aangetast door de brand. Het staat Achmea vervolgens vrij de claim af te wijzen indien zij van oordeel is dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. En grondslag voor het oordeel dat sprake is van fraude kan hierin niet gevonden worden. Ook niet in de omstandigheid dat drie matrassen niet op de afvoerlijst van Polygon vermeld staan nu niet duidelijk is wat daarvan de oorzaak is. Ook de verklaring zijdens Polygon dat bij de brand geen keukenla is verbrand, duidt niet op onwaarachtige verklaringen zijdens [eiser] . Niet is gebleken dat [eiser] heeft verklaard dat een keukenla is verbrand. [eiser] heeft enkel verklaard dat de bonnen die in de keukenla lagen, door de brand verloren zijn gegaan. Dit kan evenwel ook betekenen dat die bonnen, bijvoorbeeld tijdens het opruimen en schoonmaken na de brand, zijn weggegooid.
4.1
De door partijen aangevoerde argumenten, die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.11
Achmea zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt Achmea om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.935,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2016 tot de dag der voldoening;
5.2
gebiedt Achmea de verwerkingen van de personalia/gegevens van [eiser] , binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de EVI-code in verband met de schade bij de naam van hem te doen verwijderen uit het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen, onder beheer van Stichting CIS, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 5.000,00;
5.3
gebiedt Achmea de verwerkingen van de personalia/gegevens van [eiser] , binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de negatieve aanduiding of connotatie in verband met de schade bij de naam van hem te doen verwijderen uit het Interne Informatiesysteem, onder beheer van Achmea, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 1.000,00;
5.4
veroordeelt Achmea in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot dusver vastgesteld op;
102,37
voor explootkosten, inclusief eventueel verschuldigde btw,
470,00
voor griffierecht en
600,00
voor salaris gemachtigde;
vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover ingaande de vijftiende dag na datum waarop het vonnis wordt betekend indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan;
5.5
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
ds