ECLI:NL:RBGEL:2017:671

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3848
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van IOAW-uitkering en bijzondere bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de intrekking van de IOAW-uitkering en bijzondere bijstand. Eiser ontving vanaf 1 april 2012 een IOAW-uitkering, maar verweerder heeft deze uitkering ingetrokken over de periode van 24 april 2012 tot en met 31 juli 2015, omdat eiser zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Verweerder stelde vast dat eiser inkomsten had uit zelfstandige handelsactiviteiten, maar deze niet had gemeld. Eiser heeft tegen het besluit van verweerder bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 26 januari 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat er voldoende aanknopingspunten zijn om zijn verworven inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. De rechtbank concludeerde dat er geen goede en betrouwbare reconstructie kan worden gemaakt van de omvang van de activiteiten en de verworven inkomsten, omdat eiser geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden en geen objectieve gegevens heeft overgelegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten niet disproportioneel zijn. Eiser heeft geen dringende redenen kunnen aanvoeren om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/3848

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 februari 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en
[verweerder]te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de aan eiser verstrekte bijzondere bijstand ingetrokken over de periode van 24 april 2012 tot en met 31 juli 2015 (hierna: de periode in geding). Voorts is het over de periode van 1 april 2012 tot en met 31 juli 2015 teveel verstrekte bedrag van € 55.888,34 aan IOAW-uitkering en € 3.956,30 aan bijzondere bijstand van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 6 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij is de hoogte van de terugvordering gewijzigd, in die zin dat een bedrag van € 55.091,46 aan IOAW-uitkering van eiser wordt teruggevorderd over de periode van 24 april 2012 tot en met 31 juli 2015.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Kikkert.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt vanaf 1 april 2012 een IOAW-uitkering, naar de norm van een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een tip dat eiser in oud ijzer en witgoed zou handelen heeft verweerder in 2015 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende uitkering. In het kader van dat onderzoek heeft eiser bankafschriften toegestuurd en heeft eiser verklaringen afgelegd. Voorts heeft een huisbezoek plaatsgevonden en zijn door verweerder inlichtingen bij [bedrijf] gevorderd.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen mededeling te doen van zijn inkomsten uit zelfstandige handelsactiviteiten, bestaande uit handel via [bedrijf] en handel in witgoed, elektronica, oud ijzer en fietsen. Volgens verweerder kan het recht op IOAW-uitkering en het recht op bijzondere bijstand over de periode in geding niet meer worden vastgesteld.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er voldoende aanknopingspunten zijn om de verworven inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Eiser wijst daarbij op de door hem afgelegde verklaringen, de bonnetjes van de [bedrijf] en vijf verklaringen van kopers, waarmee hij zijn verdiensten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorts voert eiser, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aan dat de terugvordering disproportioneel is.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. Voorts geldt op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4290) dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
5. Hetgeen de CRvB heeft overwogen met betrekking tot een bijstandsuitkering, geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het recht op een IOAW-uitkering. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in de periode in geding onder meer via [bedrijf] heeft gehandeld in witgoed, elektronica, oud ijzer en fietsen, en dat het hier niet slechts incidentele verkoop van privégoederen betrof. Voorts is niet in geschil dat eiser uit deze handelsactiviteiten inkomsten heeft gehad en dat hij hiervan geen mededeling heeft gedaan aan verweerder.
6. Het voorgaande betekent dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de IOAW-uitkering en bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand – en in het geval van eiser: IOAW-uitkering – zou hebben gehad.
7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in deze bewijslast is geslaagd. Door eiser zijn 383 advertenties op [bedrijf] geplaatst. De verklaringen van eiser, het door hem achteraf opgestelde overzicht en de vijf overgelegde verklaringen van kopers vormen geen deugdelijke en sluitende administratie. Deze stukken zijn onvoldoende om vast te kunnen stellen wat de verdiensten zijn geweest. Eiser heeft met name gebruik gemaakt van contante betalingen, zodat deze betalingen niet zichtbaar zijn in zijn bankafschriften. Ook heeft hij geen kasboek of andere vorm van administratie of boekhouding bijgehouden. Slechts enkele van de advertenties op [bedrijf] zijn door eiser voorzien van een vraagprijs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de hand van de overgelegde stukken onvoldoende dan wel geen direct verband is te leggen tussen een verkocht goed, de herkomst en aankoopsom en de verkoopprijs ervan. Voor wat betreft de inkomsten uit oud ijzer zijn door eiser slechts twee bonnen van [bedrijf] van maart en mei 2015 overgelegd. Ook de inkomsten uit oud ijzer zijn daarmee onvoldoende inzichtelijk geworden. Dat [bedrijf] niet meer informatie kan verstrekken komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser. Ten aanzien van de verkoop van fietsen aan een derde heeft eiser een verklaring van [betrokkene] overgelegd. Dit betreft enkel een ongedateerde, zeer algemene en weinig specifieke verklaring waaruit ook niet blijkt in welke periode fietsen zouden zijn gekocht. Ook hieraan hecht de rechtbank dan ook niet de waarde die eiser daaraan toegekend wenst te zien.
8. Door het schenden van de inlichtingenverplichting en het nalaten een deugdelijke administratie bij te houden van zijn werkzaamheden, heeft eiser zelf het risico genomen dat hij achteraf niet meer zou beschikken over voldoende bewijsstukken om de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de hieruit verworven inkomsten aannemelijk te maken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat geen goede en betrouwbare, op objectieve en verifieerbare gegevens berustende reconstructie kan worden gemaakt van de omvang van de activiteiten en de door eiser verworven inkomsten uit de handelsactiviteiten via [bedrijf] , de verkoop van oud ijzer en de verkoop van fietsen aan derden. Het is dan ook niet mogelijk om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiser wel recht op uitkering zou hebben. Dit brengt tevens mee dat er geen grond is om te oordelen dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand als disproportioneel kunnen worden aangemerkt (zie de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:791).
9. Slechts indien sprake is van dringende redenen kan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij niet kan rondkomen met de uitkering die hij nu nog ontvangt en dat ook zijn gezondheid te lijden heeft onder de gang van zaken. De rechtbank ziet hierin geen dringende reden om van de terugvordering af te zien. Eiser kan in ieder geval beschikken over een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet. Hij heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn gezondheidsklachten zodanig ernstig zijn dat daarin een dringende reden gelegen is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de teveel betaalde IOAW-uitkering en bijzondere bijstand terecht van eiser heeft teruggevorderd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. drs. J.W.A. Fleuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 9 februari 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.