ECLI:NL:RBGEL:2017:6324

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
05/820030-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 november 2016 in Groesbeek een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een fietser, de heer [slachtoffer], die op de Hoge Horst reed. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de fietser, die later overleed aan complicaties door een inwendige bloeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, ondanks dat hij bekend was met de verkeerssituatie en de waarschuwingsborden. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in aanmerkelijke mate tekort is geschoten in zijn zorgplicht als verkeersdeelnemer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820030-17
Datum uitspraak : 8 december 2017
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] te [woonplaats]
raadsman: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Groesbeek in de gemeente Berg en Dal, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Koningin Wilhelminaweg en de Hoge Horst, daarmede rijdende over de weg, de Koningin Wilhelminaweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan weerszijde van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het zich op het langs die weg (de Hoge Horst) gesitueerde vrijliggende fietspad rijdende verkeer en/of
die kruising/ kruisende weg (de Hoge Horst) zonder te stoppen is opgereden en/of
in strijd met voormelde borden en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over dat vrijliggende fietspad rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over dat vrijliggende fietspad van die kruisende (voorrangs) weg, de Koningin Wilhelmina rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
artikel 175 lid 3 WVW94
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Groesbeek in de gemeente Berg en Dal, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Koningin Wilhelminaweg en de Hoge Horst, daarmede heeft gereden over de weg, de Koningin Wilhelminaweg en
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan weerszijde van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst en/of
die kruising/ kruisende weg (de Hoge Horst) zonder te stoppen is opgereden en/of
in strijd met voormelde borden en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over dat vrijliggende fietspad rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over dat vrijliggende fietspad van die kruisende (voorrangs) weg, de Koningin Wilhelmina rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte reed op 17 november 2016 als bestuurder van een personenauto over de Koningin Wilhelminaweg te Groesbeek in de richting van de Hoge Horst. Verdachte was op weg naar zijn werk. Verdachte is de kruising van de Koningin Wilhelminaweg met de Hoge Horst opgereden en is daar in aanrijding gekomen met de heer [slachtoffer] , rijdende op een fiets over de Hoge Horst en voor verdachte komende van links. [2] De Hoge Horst is een voorrangsweg. Verdachte werd door waarschuwingsborden en haaientanden vlak voor het kruisingsvlak gewaarschuwd voor de voorrangsweg. [3] Hij had vaker op deze weg gereden en was bekend met de verkeerssituatie. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de heer [slachtoffer] . De heer [slachtoffer] is door de aanrijding ten val gekomen en heeft letsel opgelopen. Het letsel bestaat uit fracturen van het sleutelbeen, de rib, het heiligbeen en de halswervel [4] waarvoor hij is opgenomen in het ziekenhuis. Later is de heer [slachtoffer] overleden aan een inwendige bloeding. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Daarbij is aangevoerd dat het hier gaat om meer dan een moment van onoplettendheid. Er is sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Volgens de officier van justitie bestaat er voorts een rechtstreeks verband tussen de aanrijding en het overlijden van het slachtoffer. Het schouwverslag is daarbij voldoende als bewijs. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de breuken die het slachtoffer heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel te bestempelen zijn. Door deze breuken is het slachtoffer in het ziekenhuis opgenomen. Dat dit nette breuken zouden zijn, zoals door de dochter van het slachtoffer is aangegeven, doet daar niet aan af.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Volgens de verdediging kan schuld in de zin van artikel 6 WVW niet worden bewezen. Hiertoe is onder andere aangevoerd dat het zicht van verdachte op de onderhavige kruising werd beperkt door de erfafscheiding van de tuin van een woning op de hoek van de Hoge Horst en de Koningin Wilhelminaweg, dat hij de kruising rustig is benaderd en dat hij daarbij naar rechts, links en nogmaals naar rechts heeft gekeken. Verder is aangevoerd dat de heer [slachtoffer] op een elektrische fiets reed, waardoor hij mogelijk met een (behoorlijke) snelheid van 25 km/u heeft gereden en dat hij niet door de voorkant van de auto is geschept, maar is ingereden op de zijkant van de auto van verdachte. De verdediging wijst er voorts op dat de verkeerssituatie na het ongeval is gewijzigd omdat in de oude situatie klaarblijkelijk het risico bestond dat fietsers komend vanuit de bebouwde kom van Groesbeek niet zichtbaar zijn voor verkeersdeelnemers die de kruising naderen vanuit de richting waaruit verdachte kwam door voornoemde erfafscheiding. Met betrekking tot het letsel heeft de verdediging gesteld dat er geen sprake is van causaal verband tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer. Voorts heeft de verdediging gesteld dat het letsel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 Sr. Daartoe is aangevoerd dat de breuken ‘nette breuken’ zouden zijn, die zonder operatie zouden helen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging een beroep op afwezigheid van alle schuld gedaan en verzoekt zij verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte bij het naderen van de kruising de zijwegen heeft gecontroleerd op verkeer, zijn snelheid heeft geminderd en vlak voor het oprijden van de kruising tweemaal naar rechts en een maal naar links heeft gekeken of er verkeer aankwam en dat hij rustig het kruispunt is opgereden. De verdediging is van mening dat hij daarmee alles heeft gedaan wat van een correct handelende verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Bij verwerping van het beroep op AVAS heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om een gerechtelijke plaatsopneming te gelasten. De foto’s in het dossier suggereren een veel grotere afstand tot het fietspad en meer ruimte om overzicht te hebben, terwijl volgens de verdediging op de plaats van het ongeval zelf een volledig ander beeld opdoemt.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij voor het oprijden van de kruising naar rechts, naar links en weer naar rechts heeft gekeken, voordat hij rustig de kruising is opgereden. [6] Hij verklaarde dat hij de heer [slachtoffer] niet heeft gezien voor de aanrijding. [7] Verdachte heeft voorts verklaard dat zijn zicht naar links werd belemmerd door een hek van een woning naast het kruispunt. Verdachte heeft verklaard dat hij daar altijd rustig rijdt, omdat je daar niet vrij kan kijken. [8]
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat het zicht in de rijrichting van de personenauto naar links beperkt werd, vooral door een erfafscheiding van het woonhuis aan de Hoge Horst. Voorts werd het zicht in de rijrichting van de fiets naar rechts eveneens beperkt door deze erfafscheiding. [9] Uit de verkeersongevallenanalyse volgt verder dat verdachte de fietser heeft moeten kunnen zien vanaf het moment dat hij op een afstand van 10 meter (of dichterbij) van het kruisingsvlak reed en de fietser zich op een afstand van 15 meter of dichterbij bevond van het kruisingsvlak. [10]
Verdachte heeft ter zitting verklaard, na het voorhouden van de bevindingen uit de verkeersongevallenanalyse, dat het heel lang duurt voordat je het verkeer van links ziet aankomen en dat hij niet weet waarom hij de heer [slachtoffer] niet heeft gezien. [11]
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer kunnen en moeten zien, gelet op de bevindingen uit de verkeersongevallenanalyse. Dat verdachte het slachtoffer pas laat kon opmerken door de erfafscheiding, maakt niet dat verdachte het slachtoffer helemaal niet aan heeft kunnen zien komen. Nu verdachte bekend was met de verkeerssituatie en wist dat het om een (gevaarlijke) kruising ging waar je niet vrij kan kijken mocht van de verdachte als wegbestuurder worden verwacht dat hij extra oplettend is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in onvoldoende mate heeft gekeken en is blijven kijken naar op het fietspad rijdend verkeer. Door in onvoldoende mate te kijken en blijven kijken heeft verdachte de heer [slachtoffer] niet waargenomen en aan hem geen voorrang verleend, waardoor een aanrijding is ontstaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Het ongeval is dan ook aan verdachtes schuld te wijten. Hij is in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mocht worden verwacht.
Letsel
Tijdens de opname in het ziekenhuis is de toestand van het slachtoffer verslechterd vanwege een inwendige bloeding. Het slachtoffer was bekend met een ziekte waardoor hij verslechterde functie van de bloedplaatjes had. De familie van het slachtoffer heeft gezien zijn leeftijd en deze ziekte besloten tot een palliatief beleid. [12] Het slachtoffer is twee dagen na het verkeersongeval overleden. [13] In het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw is opgenomen dat de vermoedelijke doodsoorzaak is dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een bloeding. [14] De rechtbank kan, gelet op het verslag van de gemeentelijke lijkschouwer en het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, niet met zekerheid tot de conclusie komen dat verdachte is overleden ten gevolge van het verkeersongeval. Het is namelijk niet komen vast te staan dat de inwendige bloeding is ontstaan door het verkeersongeval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het causale verband tussen de dood en het verkeersongeval niet kan worden bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat de breuk van het halswervel in samenhang met de overige breuken zwaar lichamelijk letsel oplevert. Dat een operatie voor het herstel van de breuken niet noodzakelijk was, maakt volgens de rechtbank niet dat in dit geval de hoeveelheid aan botbreuken in het lichaam van het slachtoffer niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Juist de hoeveelheid en de aard van het aantal breuken maakt dat het lichaam hier de nodige tijd nodig zou hebben gehad om te herstellen. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks17 november 2016 te Groesbeek in de gemeente Berg en Dal, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Koningin Wilhelminaweg en de Hoge Horst, daarmede rijdende over de weg, de Koningin Wilhelminaweg,
zeer, althansaanmerkelijk
, onvoorzichtig,onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
/of
voor die kruising, aan weerszijde van die weg, de Koningin Wilhelminaweg, in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst en
/of
niet ofin onvoldoende mate heeft gekeken en
/ofis blijven kijken naar het zich op het langs die weg (de Hoge Horst) gesitueerde vrijliggende fietspad rijdende verkeer en
/of
die kruising/ kruisende weg (de Hoge Horst) zonder te stoppen is opgereden en
/of
in strijd met voormelde borden en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over dat vrijliggende fietspad rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met die over dat vrijliggende fietspad van die kruisende (voorrangs) weg, de Koningin Wilhelmina rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die fiets en
/ofdie fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
werd gedood, althanszwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en
/of
welk feit is veroorzaakt
of mede is veroorzaakt,doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij heeft aangegeven dat hij sinds de aanrijding nog voorzichtiger is gaan rijden. Verdachte heeft voorts daadwerkelijk verantwoordelijkheid genomen richting de nabestaanden, wat niet vaak wordt gezien. Het openbaar ministerie heeft hier waardering voor.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het geval van een veroordeling verzocht tot toepassing van artikel 9a Strafrecht, schuldig verklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte lijdt onder de gevolgen van het ongeval. Voorts hebben de nabestaanden van het slachtoffer te kennen gegeven dat zij een vervolging en een veroordeling van verdachte uitdrukkelijk niet wensen. De verdediging is van mening dat noch in het kader van speciale preventie, noch in het kader van erkenning van eventueel leed van de nabestaanden, een strafoplegging toegevoegde waarde heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 2 oktober 2017.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt, als gevolg waarvan een fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op verkeersdeelnemers rust een zorgplicht en verdachte is hierin aanmerkelijk tekort geschoten. Verdachte heeft daarmee zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van zijn medeweggebruikers onvoldoende in acht genomen.
Bij de bepaling van de straf weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten en ook verder niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat het ongeval veel impact heeft gehad op de verdachte en dat verdachte zich betrokken heeft getoond jegens het slachtoffer en later de nabestaanden.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijke letsel ten gevolge een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur en 6 maanden onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als uitgangspunt genomen.
De rechtbank komt echter tot dezelfde strafoplegging als door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft weliswaar minder bewezenverklaard dan de officier van justitie bewezen acht, maar de rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de geëiste straf in de gegeven omstandigheden passend en geboden is bij de ernst en omvang van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de wens van de nabestaanden om niet over te gaan tot vervolging en veroordeling niet opweegt tegen het algemeen belang om degene aan wiens schuld een verkeersongeval te wijten is te bestraffen. De rechtbank is van oordeel dat een veroordeling in dergelijke zaken de samenleving bewust maakt van de risico’s van deelname aan het verkeer. De rechtbank acht toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen recht doen aan de ernst van het feit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren;
bepaalt, dat van deze taakstraf geheel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt, dat deze bijkomende straf zal worden niet tenuitvoergelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016564052-1, gesloten op 20 februari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verdachte, p. 47 en 49. Verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 20 en 21.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een verslag van de gemeentelijke lijkschouwer d.d. 21 november 2016.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 43.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 47. Verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 49; Verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 47.
9.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 27.
10.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 38 en 39.
11.Verklaringen verdachte afgelegd ter terechtzitting.
12.Schriftelijk bescheid, te weten een verslag van de gemeentelijke lijkschouwer d.d. 21 november 2016.
13.Schriftelijk bescheid, te weten een akte van overlijden d.d. 21 november 2016, p. 53.
14.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 51.