ECLI:NL:RBGEL:2017:6086

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
c/05/326981 KG ZA 17-483
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie en opname in interne registers na wangedrag in bankfiliaal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ABN AMRO Bank N.V. De eiser, die sinds 2000 een bankrekening bij de bank had, vorderde de voortzetting van zijn bancaire relatie en de verwijdering van zijn gegevens uit het Incidentenregister en het Intern Verwijzingsregister. De aanleiding voor de vordering was een incident op 31 juli 2017, waarbij de eiser in een bankfiliaal in Arnhem onacceptabel gedrag zou hebben vertoond tegenover bankmedewerkers. De bank beëindigde daarop de bancaire relatie en legde de eiser een toegangverbod op voor een jaar, met opname van zijn gegevens in de interne registers voor acht jaar.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank gerechtigd was om de bancaire relatie te beëindigen op basis van de Algemene Bankvoorwaarden, gezien het ongewenste gedrag van de eiser. De rechter concludeerde dat de bank voldoende aannemelijk had gemaakt dat het gedrag van de eiser een bedreiging vormde voor de veiligheid en het vertrouwen in de bank. De vordering van de eiser tot voortzetting van de bancaire relatie werd afgewezen, evenals de vordering tot verwijdering van zijn gegevens uit de registers. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de bank, die op € 1.434,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/326981 / KG ZA 17-483 / 357/871
Vonnis in kort geding van 2 november 2017
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. van Beek-Killi te Arnhem,
toevoeging verleend [0XX0000]
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam, (mede) kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 oktober 2017 met producties 1 tot en met 5
  • de brief van 17 oktober 2017 van de bank met productie 1
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 19 oktober 2017
  • de pleitaantekeningen van de bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft omstreeks 2000 een bankrekening bij de bank geopend. Op de rekening-courantovereenkomst zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
2.2.
Op 31 juli 2017 heeft [eisende partij] omstreeks 17.15 uur een bezoek gebracht aan een vestiging van de bank te Arnhem met een vraag omtrent de mogelijkheid om rood te staan op zijn bankrekening. [eisende partij] meende die mogelijkheid te hebben geblokkeerd, maar kort daarvoor was hem gebleken dat hij toch weer rood kon staan. In het bankfiliaal is toen een discussie ontstaan tussen [eisende partij] en twee medewerkers van de bank.
2.3.
De bank heeft de bancaire relatie met [eisende partij] bij brief van 3 augustus 2017 beëindigd omdat [eisende partij] op 31 juli 2017 onacceptabel gedrag zou hebben vertoond jegens twee bankmedewerkers. In de brief is [eisende partij] de toegang tot alle kantoren van de bank ontzegd voor de duur van één jaar.
2.4.
Verder heeft de bank in voormelde brief aan [eisende partij] meegedeeld dat zijn gegevens voor de duur van acht jaar zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Intern Verwijzingsregister (hierna: het IVR). Laatstgenoemd register heeft tot doel om de interne organisatie van de bank, inclusief haar dochterondernemingen, erop te attenderen dat personen een mogelijk risico vormen.
2.5.
Tot slot is [eisende partij] bij voormelde brief in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van die brief het saldo van zijn rekening te halen en een andere bank te zoeken voor zijn betalingsverkeer.
2.6.
[eisende partij] heeft geen andere bank gezocht. De bank heeft vervolgens de bankrekening van [eisende partij] geblokkeerd.
2.7.
De bank is deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. In het
Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen(hierna: het Protocol) zijn regels vastgelegd ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen de aangesloten (financiële) instellingen. In het Protocol is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

3Algemeen

3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister3.1.1. Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende
Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het
in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. Dit Incidentenregister is door de betreffende Deelnemer gemeld bij het CBP. Onder verantwoordelijkheid van de Deelnemer treedt Veiligheidszaken op als (sub)beheerder van het Incidentenregister.
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern
Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een Verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.
(…)

4.Incidentenregister

4.1
Doel Incidentenregister4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere
Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren: “Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
 op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen
die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
 op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk
gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
 op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)

5.Extern Verwijzingsregister

5.1
Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1.
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door
de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de) Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder
a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij
de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat
Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
(…)

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert samengevat - de bank te veroordelen tot voortzetting van de
rekening-courantovereenkomst en tot verwijdering van zijn gegevens uit het Incidentenregister en/of het IVR, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de opzegging van de relatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat de bank geen zorgvuldige belangenafwe-ging heeft gemaakt. Gelet op de langdurige relatie van 17 jaar en het feit dat [eisende partij] , die een groot belang heeft bij het kunnen beschikken over een bankrekening, zich in een discussie met medewerkers van de bank niet onacceptabel (verbaal noch fysiek agressief of dreigend) heeft opgesteld, is het opzeggen van de bankrelatie zonder enig overleg of waarschuwing vooraf in strijd met de zorgplicht van de bank. Nu bovendien geen aangifte is gedaan en geen sprake is van een zware verdenking van een strafbaar feit, is opneming van zijn persoonsgegevens in de registers niet geoorloofd en in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens, aldus [eisende partij] .
3.3.
De bank voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eisende partij] . Hij ondervindt hinder en financieel nadeel van zijn geblokkeerde bankrekening, zo stelt hij, omdat automatische afschrijvingen niet meer kunnen plaatsvinden waardoor betalingsachterstanden ontstaan en aanmaningen en boetes oplopen. Daarnaast stelt hij door opname van zijn gegevens in voornoemde registers geen mogelijkheid te hebben om een bankrekening bij een andere bank te openen.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure komt vast te staan dat de bank heeft voldaan aan (I) de voorwaarden voor beëindiging van de rekening-courantovereenkomst en (II) de voorwaarden voor opname van de gegevens van [eisende partij] in het Incidentenregister en het IVR, zoals de bank heeft gedaan.
(zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2014:4259)
Gelet op het voorlopig karakter van de kort geding procedure past daarbij geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten en erkende of onweersproken stellingen of stellingen die voorshands aannemelijk zijn geworden.
(I) Opzegging bancaire relatie
4.3.
Voorop staat dat de relatie tussen een financiële instelling en een cliënt (mede) een vertrouwensrelatie betreft. De bank geeft aan dat dit vertrouwen op 31 juli 2017 is geschonden door ongewenst, verbaal agressief gedrag van [eisende partij] jegens twee van haar bankmedewerkers en dat zij op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden gerechtigd was tot opzegging.
4.4.
Hoewel de lezingen van partijen over de precieze toedracht van het voorval op 31 juli 2017 uiteenlopen, ontkent [eisende partij] niet dat er die dag ‘enige discussie’ is ontstaan tussen hem en twee medewerkers van de bank. [eisende partij] heeft verklaard dat hij zich die dag, en dat was inmiddels de derde keer, geconfronteerd zag met een ‘roodstand’ op zijn bankrekening terwijl de bank hem eerder had toegezegd dat dit niet (meer) zou kunnen. Na deze constatering is [eisende partij] naar de bank gegaan. Vast staat dat [eisende partij] , nadat hij zijn vraag aan een medewerker kenbaar had gemaakt, werd gebeld op zijn mobiele telefoon en de telefoon opnam. De medewerker is daarop in de computer gaan kijken. [eisende partij] kreeg toen de indruk dat zonder zijn toestemming in zijn bankgegevens werd gekeken en heeft hierover - nadat hij zijn telefoongesprek had beëindigd - zijn ongenoegen geuit. Kennelijk ging [eisende partij] ervan uit dat zijn vraag hoe het kon dat zijn rekening recent een roodstand had vertoond terwijl hij die mogelijkheid dacht te hebben geblokkeerd, te beantwoorden moest zijn zonder zijn bankrekening te raadplegen. Over het verdere verloop lopen de meningen uiteen. Naar eigen zeggen heeft [eisende partij] aan één van de medewerkers gevraagd:
“Heeft u een zak over uw hoofd”waarmee hij bedoelde te vragen of de medewerker blind was en niet zag dat hij geholpen wilde worden. De bank voert aan dat zij van haar medewerkers heeft begrepen dat [eisende partij] heeft geroepen:
”Heeft u wel eens een zak over uw hoofd gehad”.
Op basis van deze verklaringen is in ieder geval aannemelijk dat [eisende partij] een opmerking heeft gemaakt over een zak over een hoofd van een medewerker. Gelet op de gang van zaken acht de voorzieningenrechter het verder aannemelijk dat dit met enige stemverheffing gepaard is gegaan. Nog los van de bedoeling van [eisende partij] , hebben de medewerkers het gebruik van deze woorden tijdens een discussie in het openbare gedeelte van de bank en in aanwezigheid van een andere klant toen kennelijk als bedreigend ervaren en hebben zij zich onveilig gevoeld, hetgeen op zichzelf, vooral gelet op de betrekkelijk triviale aanleiding voor het voorval, niet onbegrijpelijk is. Daarop is [eisende partij] verzocht het pand te verlaten. Uit de verklaringen van [eisende partij] , de bankmedewerkers en een overgelegde verklaring van een aanwezige klant blijkt dat [eisende partij] niet aan het eerste verzoek tot het verlaten van het pand gehoor heeft gegeven. Daarop hebben de medewerkers van de bank de politie gebeld, die uiteindelijk weer is afgebeld nadat [eisende partij] het pand alsnog had verlaten.
Al deze omstandigheden leveren voldoende aanwijzingen op voor de conclusie dat er op 31 juli 2017 een behoorlijke discussie heeft plaatsgevonden tussen [eisende partij] en de twee bankmedewerkers in het voor publiek toegankelijke deel van de bank. Uit de verklaring van [eisende partij] blijkt bovendien dat een andere klant getuige is geweest van (een deel van) de discussie.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had [eisende partij] erop bedacht moeten zijn dat de bank dit gedrag in het publieke deel van een bankfiliaal niet zou accepteren omdat hier een dreiging vanuit gaat die maakt dat klanten en medewerkers het vertrouwen in de bank kunnen verliezen, zodat de bank conform de onweersproken van toepassing zijnde Algemene Bankvoorwaarde de bancaire relatie zou kunnen opzeggen. Dat [eisende partij] al 17 jaar klant is bij de bank, zoals [eisende partij] aanvoert, maakt dit niet anders. De duur van de bancaire relatie geeft geen vrijbrief om gedrag ten toon te spreiden waardoor medewerkers en klanten zich bedreigd kunnen voelen en waardoor de bank dus schade kan leiden. Het zonder toestemming kijken in bankgegevens, zoals volgens [eisende partij] is gebeurd, maakt dit niet anders. Wat hier ook van zij, als [eisende partij] het hier niet mee eens was en meende dat een eenvoudige klacht hierover niet volstond, had dit voor hem ook aanleiding kunnen zijn om zèlf de relatie met de bank op te zeggen en zijn geld bij een andere bank onder te brengen. Dat [eisende partij] voorafgaand aan de opzegging van de bancaire relatie niet is gehoord of gewaarschuwd, leidt evenmin tot een ander oordeel.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat in een bodemprocedure komt vast te staan dat de bank heeft voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van de bancaire relatie en dat van de bank niet langer verlangd kan worden de bancaire relatie met [eisende partij] voort te zetten. De vordering van [eisende partij] tot voortzetting daarvan zal dan ook worden afgewezen.
(II) Opname in Incidentenregister en het IVR
4.7.
Bij de vraag of de bank ook gegronde redenen heeft om de gegevens van [eisende partij] op te nemen in voormelde registers stelt de voorzieningenrechter voorop dat [eisende partij] gegevens enkel zijn opgenomen in registers die voor externen niet zelfstandig te raadplegen zijn. Anders dan externe verwijzingsregisters hebben het Incidentenregister en het IVR van de bank geen, althans een zeer beperkte externe werking. Hoewel uit het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen blijkt dat aan het Incidentenregister het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) is gekoppeld, staat vast dat de bank de gegevens van [eisende partij] niet in dit EVR heeft opgenomen. Ter zitting heeft de bank ook verklaard dat in een dergelijk geval, waarin de gegevens niet zijn opgenomen in het EVR, een andere deelnemer aan het waarschuwingssysteem alleen informatie krijgt als expliciet om informatie van één bepaalde persoon wordt gevraagd. Daartoe moet de aanvrager al weten, althans vermoeden dat [eisende partij] ook bij de bank klant is geweest.
4.8.
Voor opname in het Incidentenregister komen ingevolge artikel 4.1.1 van het Protocol (onder andere) in aanmerking gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van cliënten en medewerkers van de bank (zie ook hiervoor onder 2.7.). Het veroorzaken van een onveilig gevoel hoort daarbij. Dat sprake zou moeten zijn van een strafbaar feit, zoals [eisende partij] betoogt, blijkt niet uit het Protocol. De jurisprudentie op dit punt, waarnaar [eisende partij] verwijst, ziet op situaties waarin gegevens worden opgenomen in externe registers, hetgeen hier niet het geval is. Omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat er op 31 juli 2017, in aanwezigheid van een andere klant, een behoorlijke discussie heeft plaatsgevonden tussen [eisende partij] en twee bankmedewerkers, kan de voorzieningenrechter begrijpen dat de bank herhaling van een dergelijke situatie wenst te voorkomen.
4.9.
Dat [eisende partij] door de interne registratie bij de bank geen bankrekening meer zou kunnen openen bij andere banken, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. [eisende partij] heeft ter zitting verklaard dat hij hiertoe (nog) geen pogingen heeft ondernomen maar dat hij denkt dat het niet zal lukken. De bank heeft daartegenover ter zitting onvoldoende weersproken verklaard dat via internet gemakkelijk een nieuwe bankrekening kan worden geopend. Omdat de gegevens van [eisende partij] niet in extern registers zijn opgenomen zal bij een aanvraag voor een nieuwe bankrekening geen melding verschijnen, aldus de bank.
4.10.
Gelet op voormelde omstandigheden is voorshands aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eisende partij] zich op een dusdanige wijze heeft gedragen dat sprake is van een mogelijke bedreiging van de belangen van cliënten en/of medewerkers van de bank en dat daarom sprake is van rechtmatige registratie van [eisende partij] in de interne registers van de bank. De vordering van [eisende partij] tot verwijdering van zijn gegevens uit die interne registers zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.11.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.
Coll: PM